IV.
HOOFDSTUK.
¥ Spigelia
Veiffchei-
4enheden.
5, en Kwartelkoning. De groote B 3 verfchilt ^
zo men gelo9ft, van de gewoonen geenszins in
3, Soort, maar alleen door de vetheid van den
' Grond. De derde C komt dikwils in de Dar-
„ men der Kinderen voor, wit van Kleur, en,
„ dat deeze in Soort van de Aardwormen
„ niet verfchille, blykt aan het getal der Ste-
„ kels op de Ringen. Hy wordt uitgedreeven
3, door de Brazilfche Eppe * , door Kalkwa-
„ te r , Pek, T e e r ; door'Zaad van Fenegriek,
3, Zeepkruid , St. Jans- K ruid , Speenkruid,
„ Zeverzaad, Nigelle, Lupinen.
’ , Het L y f is Spilrond , 1 agter den Vleezi-
, , gen Ring allengs platter wordende, en be-
m {taande uit honderd Ringswyze afdeelingen;
, , waar van zesentwintig tot dertig, famenge-
3, groeid zynde, den Vleezi gen Ring for meeren.
3, De Worm heeft een Snuitagtigen Bek, bene-
den de voorfte afdeeling, en wederzyds twee
„ Stekels, den eenen boven den Raderen, on-
„ der elke afdeeling van het L y f , uitgenomen
3, den Ring; altemaal naar deStaart ziende, In
„ de Ring zyn, wederzyds, drie Openingen,
twee aan de twaalfde en twee aan de vyf»
33 tiende afdeeling. In de Paaring worden de
, , Gaatjes van de twaalfde met die van de
„ vyfentwintigfte afdeeling des anderen fa«
, , mengevoegd. Ab r . A r . G il l a n d e r ” .
Doftor v a n P helsum , aanmerkende dat meq
gemeenly k de Menfehen-W ormen zonder gedagtea
ten Vleezigen Ring aantreft, heeft drie Soor- VI.
ten gemaakt, die hy dus onderfcheidt. Afdeel.
IV.
/ zonder uitgeholde breede Ring.
Ronde Wormen < met een uitgeholde breede Ring.
Vmet twee Staarten.
In zyne eerfteSoort, de gemeenfte zynde.
waren zyn E<J., behalve het ontbreeken van
den gedagten Vleezigen Ring , ook nooit die
agterwaarts flaande Doorntjes voorgekomen,
welken L inn^eus fielt tot een algemeen Kenmerk
der Aardwormen; maar veeleer was het
een gladde o f effene W orm, gelyk men hem, in
de voqrige Uitgave van de befchryving der
Sweedfche Dieren, genoemd vindt.
De tweede Soort was van de andere verfchil-
lende, wegens een uitgeholden breeden Ring,
in het voorfie gedeelte op omtrent een derde
der langté van den Kop o f van het Voorwend
a f, geplaatst, en deeze zy n , gelyk wy wee-
ten, doorgaans dikker dan de anderen, en op ’t
gevoel zeer ruüw. Een menigte van zodanige
Wormen waren door zyn E d ., in het L yk van
een volwasfen Mansperfoon, waargenomen ,
die in Klompjes verward in de Darmen zaten,
zynde de kleinfle omtrent v y f Duimen lang.
Ook hadt zyn Ë d ., met den Afgang, door een
Jongen twee zulke Geringde Wormen geloosd
gezien. Hier uit is dan nog blykbaarder, dat
dergelyke als de Aardwormen ook wel in ’t Men-
fchelyke Lighaam voorkomen.
D Wat