VI.
A fd e e i .1
X X IV .
H oofdstuk.
„ ne heeten dfe onzen, gemeenlyk, Glaup-io,
„ welk woord van Gladiolus afkomflig fchynt
„ te zyn: doch die van Montpellier verwar-
„ ren dikwils de Calamar en Glaugio met
5 - elkander” . Die van Bajonne noemen de
grooten Cornets, de kleinen Corniches. Die van
Marfeille heeteh ze dikwils Tante, gelyk men
in V Noorden de Zee-Katten ook wel Tin*
tenfiscb noemt , wegens de zwarte Kleur ,
daar zy het Water mede verwen. Volgens
Bêllqnius is te Rome en Venetie het woord
Totbena, en in Provence Totbona voor deeze
Dieren in gebruik; het welk nog van ’t
Griekfche woord Teutbos zal afkomflig zyn.
Lohwn is de groote in ’t Latyn genoemd
geweest, en derhalve zou ik veeleer den naam
deezer Schepzelen afleiden van het Kruid f
dat dus genoemd wordt, dan van hun vliegen.
fpringen o f huppelen op het Water;
niettegen[taande V arro die naams - reden geopperd
heeft. In de manier van groeijing naa-
melyk en Aairfchieting van de Dolyk, is iets
naar het welke de Geflalte van dit Schepzel
veel gelykheid heeft. Het is deeze niet, die
d eZee-Spin, Araneus marims, genoemd wordt,
gelyk men elders w i l ; maal* de gewoone Zee-
Kat voert, als gemeld is,fomtyds deezennaam.
„ Van de Z e e -K a t (Sepia Loligo) zegt Os-
„ b e c k , in de befchryving van zyn Chinee-
„ fchcn Reistogt, verhaalde onze Pasfagicr,
, , dat de Spanjaards dezelven eeten, en ’er,
„ in
„ in hunne T a a l, den naam aan geeven van VT.
.. Comreio. O f de Zee-Kacten hunne Konst
„ van de vliegende Visfchen, dan deeze diefjooFD-
, , van de Zee-Katten geleerd hebben, is my s t u k .
,, onbekend; doch dit weet ik , dat zy bei-
„d e n vliegen, fchoon geen van beiden een
„ Vogel is, en dat zy beiden ook vervolgd
„ worden door eenerley Soort van Vyanden.
„ Wanneer de Zee-Kat vliegen wil, fpreidt
„ zy haare Armen o f Voelers gelyk een Be-
„ zem uit, zo wel als haare Ruitagtige Zwera-
„ vin, waar mede zy zig, tot haar ongeluk,
„ voor ditmaal ook in de hoogte gebragt
„ hadt” . Naamelyk, dat hy dus gelegenheid
kreeg omze te vangen; waar op hy dan dez
e lv e , die buiten twyfel niet de Gewoone
maar de Spaanfche Z e e -K a t was, aldus be-
fchryft.
„ De zwarte Bek, dien zy heeft, g e ly k tGefhite.
„ naar de Snebbe van een Havik; de Kinne*
„ bakken zyn fpits, kort en gekromd. De
„ Sneb is van een cirkelronden, cpgefplee-
„ ten, Smoel omringd, om welken tien Ar-
„ men in ’t ronde flaan, waar van agt byna
„ driekantig, doorfchynende, Draadagtig, fpits
,, uitloopende, aan ’t end Wrattig en getand;
„ tw e e rond, Draadagtig, langer, beneden
,, glad en alleenlyk aan de Punt Wrattig zyn
„ De Schaal is week, Cylindrisch, van voo-
„ ren dikker, glad, met roode Vlakken. De
„ Oogen zyn groot en zwart. De Kop en.
Bb 3
!• De px > XIV, Stu k , 55 Voel