498 B e s c h r y V I N C V A N
VU ,, Pracht, die in eene zeer geregelde en even-
Afdeku redise beurtwisfeling van Cylindervormige
S S Streepen beftaat, welke van den Top tot
stuk. - aan de onderfte deelen loopen, en ten dee-
•le w it . ten deele donkerrood, ten deele
” helder o f hoogrood, ten deele brandgeel
** zvn. Deeze gekleurde Streepen zyn weder
Z overal met even zo veele kleine witte
Knopjes o f uitpuilende Stippen voorzien,
Z op welken de voorgemelde Stekels o f Pen-
nen gezeten hebben.
Ik kome thans to t dc befchryving van
5bet inwendige, dat men, zonder het ze lf
” te zien , naauwlyks begrypen kan, hoe
” daar van de gefteldheid zy . Want, wanneer
men deeze heerlyke Schaal aan Hukken
, breekt, ’t welk zeer ligt gefchieden kan,
als men maar een weinig daar op drukt;
” alsdan vindt men, benevens een deel Water
” en Slym, flegts een kleinen zwarten o f
” donkerrooden Worm, die ongevaar een
Vinger lang mag zyn; maar, van denzel-
, ven gaan naar alle zyden, binnen het Ge-
* we lf der Schaal , veele dunne Draaden, als
” «en dikke Slym a f , die misfchien een foort
van Darmen zyn en gemeenfchap hebben,
zo met de uitwendige Pukkeltjes als met
** de stekelen. Tusfchen dezelve bevindt zig
** ook, en wel Streepswys, eene zeer geel-
ll agtige Kuit. De Worm ze lf hangt, als
ïs gefpannen, van de onderfte vlakke Zyde,
,, daar
,, daar het Gat o f de Mond is , tot aan de VI*
„ bovenfte ronding, alwaar ook een kleine, x xV IL
„ byna ongewaarwordelyke Opening, gelyk Hoofd-
, , een Anus is, waar door het Dier zyn Afgang stuk;
„ uitwerpt, die in eenige kleine zwarte Bol-
„ letjes, als zeer kleine Pillen, beftaat. Dé
j, Mond, welke, gelyk ik reeds gezegd heb,
,, zig bevindt aan de vlakke Z yd e , is het
„ allerkonftigfte, en beftaat uit v y f Been-
„ dertjes, die ten deele ingeboogen, ten
„ deele verheven z y n , en met elkander in
j, een kleine Punt, als in een Sneb, te famen
„ lo o p e n ; zodanig dat z y , byna, als een
„ Bloem zig vertoönen. K oen r a a d G e sn e r ,
, , die dit Dier taamelyk wel befchryft, fpreekt
,j inzonderheid van deszelfs Mond, dat in de
geheele Zee niets konftigers o f fraaijers z y
, , te vinden (* ) .
„ De Zee-Egel onthoudt zig op de Zand-
„ gronden, en wentelt z ig , door middel van
,, zyne Takken, waar heen hy wil. Het
j, fchynt o o k , dat hy zwemmen kan, dewyl
„ h y , als hier voor gezegd is , dikwils op de
„ punt van een Klip ftaat, en, als het Wa-
,, ter fchielyk valt, de Kraaijen o f andere
„ Vogelen ten roof wordt. K asper. S ch o t t
„ z e g t, dat dit Dier, wanneer hetzelve
„ (ver-
(*) Tam mitabili ftupendoque artificio funt conftrufta Se
ccelata, ut nihil in toto Mari ele/pntius, ipeiftatuque juam-
dius.
I i a