VI.
A fdeel
XXIV.
Hoofd.
STUK.
Voedzel.
de Polypusfen, is my onbekend. Dat zy alsdan
de Armen in elkander ftrengelen, en de
PypjeSj welken zy beiden vooraan het L y f
hebben, meer o f min famenvoegen, fchynt
niet ongeloofbaar te z y n : doch aangaande de
uitwerping der Eijeren, en derzelver gefield-
he id , zyn wy thans nader verlicht. Ronde-
l e t iu s zegt: „ de onzen noemen die de Zee*
„ T ro s , om dat z y naar een Bos Druiven
,, gelyken” . A r is t o t e l e s hadtze ver gekeken
by groote Myrthen - Befiën, en getuigt,
„ dat deeze Eijeren door het by ge worpen
j, Vogt van ’t Mannetje aan elkander klee-
, , ven, in ’t eerst wit zynde, vervolgens
„ grooter en zwarter wordende” . Wat hier
van z y , ’t is zeker, dat men deeze Eijeren
in *t Lighaam van de Zee - Kat anders gefield
vindt, dan daar buiten; wanneer zy o o k , onderling,
meer vast gekleefd, dan vastgehecht
zyn : hoewel zy doch, gezamelyk, een foort
van Tros uitmaaken, als van zwarte Druiven.
Dit heeft de Heer N o z em a n , in de Uitge-
zogte Verhandelingen, door een naauwkeurige
afbeelding en hefchryving van dezelven, opge*
helderd (* ) .
Het Voedzel der Zee-Katten beflaat in al-
lerley Zee - Schepzelen naar evenrec igheid van
haare grootte; want het is blykbaar, dat z y ,
hoe
( * ) Zie het I. Df,el , uitgegeven in ’c Jaar 1757 ,bladz. 373.
p l a a t v u
hoe grooter zy z e lf zyn , hoe groorer Vis- Vï.
fchen verflinden kunnen. Niet alleen de zo- XXIV**
danigen, die zig op den Grond onthouden, Ho o fd-
gelyk Platvisch en Aaien; maar ook KrabbenSTUK*
en Kreeften, ja Sardynen en Haringen, zyn
haar Aas. Daarentegen worden z y , wederom,
door Haai jen, Z e e -W o lv en , Robbenen
verfcheide groote Visfchen, verflonden. Tegen
de vervolging, evenwel 3 van deeze haare
Vyanden, weeten z y , zo men verhaalt, z ig
te befchutten door de uitwerping van haare
Inkt, die het Water troebel maakt; niet dat
de Visfeben daar voor bang zouden zyn ,
als o f ’ c een Vergift ware; gelyk fommigen
beuzelen.
Men vangt de Zee-Katten aan de O e v e r s Vangst,
van den Oceaan en van de Middellandfche
Z e e ; doch, volgens G esnerus , vindt men
een grooter veelheid van dezelven in Vrank-
ryk dan in Italië. Ook komen zy zo wel in
Oost- als in Westindie voor ; gelyk daar pit
blykbaar zou z y n , dat de Chineezen het zwarte
V o g t, ’t welk deeze Dieren, uitwerpen, in
de bereiding van hunne Inkt gebruiken ( * ) .
Aan de Kust van Nieuw Schotland, en daar-
omflreeks, vindt men een foort van Zee-Kat-
ten, die zeer groot zyn. Men getuigt, dat
’er altoos twee zig by elkander bevinden, en
dat de Mannetjes zeer heet zyn naar de Wyfjes,
(* ) Herm an n . Cyr.es. M*t, M ti. Tom. I, Part. s> p. 17.
I. Deel. xiv. Stuk.