VI.
A fö é e i .,
XXVII.
H oofds
t u k .
fteenen onthoudt, waar in zy fotntyds zocja*
nig aangroe/jen, dat menze ’er naauwlyk uit*
haaien kan. Bovendien het Beest, bemerkende
dat men t’er uithaaien wil,, zet de Stekels
nog eens zo fty f, zo dat dié óveral tegen
den Steen aankomen. T o t fpyze worden zy
aldaar ook niet gezogt, om dat de Eijeren
wat bitter zyn; doch de Schaalen, zegt hy,
zyn fraay genoeg, om onder de Rariteiten
bewaard te worden.
1 De eze, getuigt die zelfde Autheur, is klein
en langwerpig, van grootte als een Walnoot,
dikker èn harder van'Schaal dan de voorige,
lichtrood en wit van Kleur, met grootë
Wratje s, hebbende de Pennen ook grooter
en dikker, f<?hier een Vingerlid lang, fty f
en fcherp, zo dat ménze na^uwlyks kan aanvatten.
Mooglyk behoort die van onze Figl
i , op Plaat C X IV , welke de Pennen Kof-
fykleurig bruin èn zeer fpits heeft, tot deeze
Soort. Z y heeft ten minfte de Schaal,
van boven platagtig en is zekerlyk een uit-
heemfche. Ik heb ’er van dit flag die wat
grooter, doch geene die zo groot zy n , als
de anderen wel vallen. Ik heb ook nog veel
kleinere, zondér Pennen , van die Geflalte,
‘ K l e in geeft den Echinus Saxatilis tweeder-
ley o p , naamelyk met een platten Grond*
fteun, als deeze, en met den Grondfteun als
een Kusfentje, wier Uitpuilingen kleiner zyn
en dunner verfpreid; die hy beiden afbeeldt.
(7 ) Zce-
(7) Zee-Appel, die halfklootrondagtlg plat van VI.
boven is , met vyf Paden, die overlangs
Wrattig zyn en Lancqtsvoyze Perken. hóófd-'
STUK. '
Onder de Zee - Appelen zonder Pennen verfchilt
deeze van de voorgaanden, doordien Kroon.
■ v • Pl CXIV
z y maar v y f Paden heeft. Men kan ,N^ame- p;s. 2j
ly k , zo onze Ridder aanmerkt, geen duidq-
lyker denkbeel4 van deeze Schepzelen kry-
g en , dan wanneer men de Oppervlakte vap
haare Schaal by een T u in ,o f by een Bloemperk,
in Beddennen Paden verdeeld, gaat
vergelyken. Hier zyn de Paden tevens W ra ttig
en de Perken Ipopen fpits toe als een
Piekyzer o f Lancet. Z y zyn ook veel Heu-
velagtiger dan in de voorgaande Soorten, om
dat zy tot Grondfteunen dienen moeten voor
dikke zwaare Pennen, aan de enden ftomp,
en dit deedt ’er Rdmphius dep naam aan
geeven van Echinometra Digitata. Echinometra
als de Moeder o f Vorftin der Zee-Appelen,
en Digitatawegens de Pennen, die haar als*
Gevingerd maaken. K l e in geeft ’er , wegens
de gezegde Heuveltjes, die zig eenigermaate
Tepelswys’ vertoonen, den naam van CiJans
mmmülata aan. Elders worden zy Mamilhs
S.
■ ( j) Echinus hemisphxrico -depresfu':, Ambulneris quinis'
jongitudinaliter Verrucoüs; Areis lanceolatis. M. L. U. -709u ■
IUJMPH. Muf. T. 14. f. B. Echinus f. Diadema Turcar. Pe t ,
Amb. T. 8. f. S. Kl e in Echinoderm, T, 6. f, C.
1*5