YX.
A f d e e l .
XXVI.
H oofds
t u k .
Sterren, zo wel als de Zee - Klitten of Zeg»
Appelen, van onderen een Mond, en van boven
een Afgangs - opening hebben. Dit is *
zegt zyn Ed., duidelyk blykbaar indeeze,
terwyl echter zyne Afbeelding geen Stip daar
van vertoont; een ware men het Wratje op
de Rug, ’t welk veele Zee-Sterren hebben,
doch waar van zyn Ed. getuigt het regte gebruik
hem onbekend te zyn, daar voor mogt
aanzien. .Noch in eenigen van deeze, noch
in anderen, waar van ik zo veelen gedroogd
bezit, is eenig fpoor van zulk eene Afgangs-
Opening. Ook verzekert R ondeletius en an»
deren, dat die aan de Zee-Sterren ontbreekt,
ten minfte geen andere is dan de Mond, welke
zy van onderen hebben.
Van de overige byzonderheden, van welken de
Heer B aster in de Zee-Sterren of Vyfhoeken
van onze Stranden fpreckt, heb ik hier
voor, in de algemeene befchryving, reeds gewag
gemaakt. Ik houd dezelve volftrekt voor
de roodagtige van L inn^èus , en twyfel niet
niet of het is de zelfde, als die waar van
R eaumür zulk een omftandige Berigt gegeven
heeft, in de Vertoogen van de Koning-
lyk Paryfche Akademie. Op de Rug, zegt
die Autheur, welke uit een hard taay Vel be-
Itaat, (zonder van eenige Opening aldaar te
melden,) is derzelver Kleur rood, paarsch,
blaauw of geel, ja in fommigen als van eene
gemengelde of middelflag van Kleur. Hyk ernet
kent dat ieder Straal omtrent zesenzeventig VI-
Pootjes heeft, welken onze Vrind ’er juist xxvi^* één minder telde, noemende dezelven Snuit- H o o fd » jes. ’t Zou hier de Vraag zyn, welke benaa-!-TüK*
ming gepaster zy, om Werktuigen uit te
drukken, die tot loopen, vasthouden van het
Lyf, en aanvatten van de Prooy moeten dienen.
R eaumur, evenwel, erkent, dat z y meer gelyken naar de Hoorntjes op den Kop
der Slakken; inzonderheid doordien zy op ge-
lyke manier kunnen ingetrokken worden door het Schepzel.
Dat Roosterwerk, ’t welk, als uit twee ryën
van Wervelbeenderen famengevoegd, het Geraamte
der Zee-Sterren uitmaakt, verbeeldde
de Heer R eaumur zig tot onderfchraaging te dienen van de Knobbeltjes, welken het Dier
op de Rug in ryën heeft, en deeze Knobbeltjes.,
welke met Water zyn gevuld, kunnen,
zo hy oordeelde, door famendrukkinge
de gedagte Pootjes of Snuitjes voortftooten:
in welk geval het Werktuiglyk Geitel der
Zee-Sterren garitsch eenvoudig zoude zyn.
Ook vertoonen zig die Knobbeltjes als kleine
Pareltjes, zo hy aanmerkt, op de Huid, welke
nog bovendien van een oneindig getal
Pypjes is doorboord, die maaken dat deeze
Dieren, vol Water opgevat wordende,
hetzelve als door een menigte van Fonteintjes
uitfpuiten.
Onder de Zee-Sterren van den Heer W i l - uitheem.
fche.
LEM pL CXIII,
Fï£% I.