Afdeel ” ^oort befchreeven.,] is een geheele Span
XyiII.* « ^ang» en ongevaar zo dik als het Gewricht
H o o f d - , ,d e r Hand; rondagtig, doch verder neder-
^Jiy/r'a. ” V aarc*s wat plat, tot omtrent drie Duim
„ van het onderfte end, wordende vervolgens
„ rond en glad, en Zig vertoonende als het
33 ontbloote Hoofdje der Mannelykheid. Zy
3, behieldt evenwel niet altoos volkomen ee-
3, nerley Geftalte; want, als zy op het Wa-
„ ter dj-eef, zag ik dikwjls, dat zy zig wat;
j, opblies, en niet alleen daar door wat dik-^
„ ker wierd, maar ook een ander aanzien
,, kreeg , wordende fomwylen byna overal
, , even dik , en menigmaal wederom in ’t mid-
„ den dikst zynde. Nu en dan maakte het
3, Dier ook een kromme Rug, en trok fom-
3, tyds den Buik naar de Rug opwaards, en,
3, wanneer men ’er geene verandering in waar-
3, nam, fidderde doch deszelfs geheele L y f
„ zeer fterk. Zyn £Iuid is van dikte als
„ Kalfsleder, glad, week en wat Slymagtig;
, , doch op ’ t gevoel dikst en hardst by den
„ Kop en aan de zyden van den Buik. By-
3, na overal, doch inzonderheid boven op de
„ Rug, zitten een groote menigte van kleine,
3, ten deele Kegelvormige, ten deele ook
„ CylindrifcheTakjes en Wratten, allen taa*
,3 melyk week, doch de laatften gemeenlyk
„ wat minder verheven. De Mond bevindt
„ z ig , naar de gewoone manier, midden aan
-»> ’i end yan den K o p , en lieeft buiten om
,, zig eenen wat vooruit fteekende Ring, die Vft
„ door een menigte van kleine en digt aan x v n i.L*
„ elkander zittende Wratjes geformeerd wordt H o o f d -
Het middelpunt van deezen Ring kan voor stuk»
,, den Mond worden genomen. Daar uit ko-
„ men fomtyds zeven Voeldraaden v o o r t ,
„ die kort zyn en zig als zeven Kwastjes
,, van gelyke langte vertoonen , zynde aan
,, de enden breeder en wat plat; gelyk dit
„ eenigermaate te zien is in de Afbeelding,
„ waar omtrent men aanmerken moet, dat de
„ Tekening daar van gemaakt we rd t, toen
„ het Dier lcheen te willen iterven, en in
, , die toeftand heeft het den Mond zo fcheef
„ uit de regte legging getrokken. Men neemt
,, wel by wylen waar, dat eenige Slymige
,, Draaden , van ongelyke langte, aan den
„ Mond en andere plaatfen des Lighaams af-
33
31
53
53
3)
55
35
55
35
3$
||
hangen; maar men moet dezelven niet
voor Voeldraaden aanzien: want z y kunnen
op allerley plaatfen des Lighaams ont-
itaan, dewyl de Huid zo Slymig en Poreus
is , inzonderheid ■ na het Iterven van
het Dier. De Kleur is van boven Bloedrood,
wanneer men de kleine weeke Takjes
en Wratten op de Rug uitzondert, die bleek
zyn; doch voor ’t overige is het Lighaam
graauw”.
dit Dier een zelfde z y , als het gene de
Heer Stroem , in zyne befchryving van
V 5 , Sund