246 B e s c h r y v i n g v a n
VI. „ vindt, zolwordt men zeer veelen van dee-
^XIVL‘ 3> ze Diertjes digt aan den Wand van ’t zel-
Hoofd- 3, ve zittende gewaar. Ook kan men alsdan,
stuk. ■ 3i Czegt by) , zeer fraay z ien , hoe een ge»
deelte van haar L y f in de Slyk verhoo*
„ len 'legt, en zig veel o f weinig op en ne-
„ derwaards fch u ift: ja men zal onder de
„ Slyk, hier en daar, veelerley famengedruk-
, , te Lugtblaazen aantreifen , die, wanneer
, , veelen in het doorwoelen van de Slyk te
, , famen ftooten, en daar door haare Veer-
„ kragt grooter gemaakt wordt dan de zwaar-
, , te van de daar op leggende Slyk is , met
, , een fterk geweld zodanig in de hoogte
, , dringen, dat zy eensklaps de Slyk , we-
,, gens haare taaiheid vast aan elkander klee-
„ vende, die boven en rondom hun is , met
„ een barst boven z ig ' in ’t Water werpen.
„ Deeze foort van een kleine Aardbeeving
„ deedt my in ’t eerst niet weinig verfchrikken,
„ doch naderhand heb ikze t’elkens met ver-
3, maak befchouwd” .
W ie zou denken dat deeze Diertjes dit zonr
deriinge Verfchynzel veroirzaakten, ’t welk
mooglyk dat gene is, waar men den naam aan
geeft van een Voorjaars beweeging in derf
Grond P Ondertusfchen levert derzelver be-
fchouwing, met het Mikroskoop, een niet minder
aartige Vertooning uit. Men heeft veel.
moeite omze daar toe op een Glaasje in zuiver
Water te krygen. Best vondt Sc h a e f f e r ,
dedezelven
met een Lepel voj Slyk -op te fchep- VI.
pen, en dan op een Plankje af te fpoelen , A XIV
vervolgens met een Penfeeltje op de holle Hand Hoofd ■
af te wasfchen, en dan openbaart zig haare stuk.
Lighaamsgeftalte, als volgt.
Ieder .Diertje h e e ft, volgens zyne Waar-Geftaite.
neeming, een duidelyken Kop; een L y f , dat
uit meer dan honderd Ringswyze Geledingen
famengefleld is , en eene taamelyk lange
Staart. Aan den K o p , die eenigermaate puntig
is , ftaan op zyde twee ronde Bolletjes,
• die zig als Oogen vertoonen. Het L y f heeft
wederzyds een knobbelige en kreukige Zoom.
Van boven is het gewelfd, en als met een
glanzige Huid fty f overfpannen. De Borllelt-
jes op zyd e , die zig eenigermaate als Poo-
ten vertoonen, zyn , als Kwastjes, uit ver-
fcheide Haairtjes te famen gefield. Deeze
Kwastjes ftaan op de Wratagtige Knopjes,
welken ’er ieder Ring één heeft, en beftaan
op de eerfte agt o f tien Ringen uit v y f o f
zes; van den tienden tot over de helft der
langte fchynen ’er maar vier te zyn in ieder
Kwastje, vervolgens maar drie o f twee, en
aan de Ringen van de Staart, die veel dun*
her is dan het L y f, niet meer dan één Haairt-
je. Het Staart-end is ftomp, en door een
Kloof je in tweeën gefcheiden.
„ Van den Kop loopt, tot aan het agter-
„ End, door het geheele L y f , een donker en
„ op veelerley wyzen, gelyk de Darmen in
i I. Deel. XIV. Stuk. Q 4 ?» an