VI.
Afdeel.
XXIV.
Hoofdstuk.
zeer kenbaar is. Aan ééne Tros heeft zyn
Ed. geteld vyfhonderd - agt • en - zestig van do
gedagte Staartjes, in ieder van welken ten
minde zeventig Vrugten waren, naar ’t gene
men uit tien, waar in hy dezelven geteld
hadt, gisfen mogt. Dit maakt dan een getal
van by de veertigduizend Jongen, die uit éé-
ne Tros voortkomen, en bewyst dus, indien
het zeker is , dat zulk eene Tros van ééne
Z e e -K a t uitgeworpen wordt, dat deeze Die-
ren by uitftek vrugtbaar zyn. Doch hy merkt
aan, dat alle Trosfen, op ver naa, niet het
zelfde getal van Staartjes hebben, zynde ’er
in fommigen geen tweehonderd, ja in eenigen
minder dan honderd Staartjes.
Als men een Celletje van depze Staartjes
opent, fpringt ’er onmiddelyk het volwasfen
Jong uit, doch is nog vervat, zegt B ohadsch,
in zyn eigen Blaasje. Deeze Jongen verfchil-
len in grootte, maar zyn zeer fraay, van eene
weeke zelfftandigheid, uitwendig wit met
hoogroode Stippen. Haar L y f , met de Armen
een vierde Duims lang, is van Cylindri-
fche Geftalte. Men kan de Armen en Oogen
genoegzaam ondericheiJen; doch dat z y
zig ze lf z ig , in d,e Eijeren nog zynde,. be-
woogen, kon hy niet ontdekken; ’t welk ee-
nigermaate te verwonderen is , alzo hy de
beweeging der Vrugtjes van de gewooneZee-
Katten, in de Druiven van derzelver Eijcr-
Tros,
Tros, te Napels, in den jaare 175 7 , zeer VI.
duidélyk hadt gezien (* ) . XXIV.
Wy hebben gemeld, dat de Loligo, z oHoofd-
wel als de Sepia, het Water door zekere Inkt,STtJIC- ■ p H et Rug1«
die zy beiden bevatten, zwart maakt, en de ge-neen.
eerstgemeldé heeft zo wel een Ruggebeen als
de laatfte. Dit Been, echter1, is van eene
geheel andere figuur. A ristoteles heeft
reeds het onderfcheid zeer duidélyk - aange-
weezen. De Sepia, zegt h y , de Loligo
,, en Lolium, hebben altemaal een hard deel
,, iri de Rug verborgen, ’t welk men in de
„ Sepia noemt Sepium, doch in de Loligo
„ voërt het den naam van Xiphos, dat is een
„ Vlym o f tweëfnydend Mes , o f Zwaard.
„ Dat van de Sepia, [ ’t welk men Zee-
„ Schuim in de Winkelen noemt j] is fterk
„ en breed, als- middelflag tusfehen Graat en
„ Been, en ook van binnen met eene dikke
„ vooze zelfftandigheid gevuld: dat van de
5, Loligo is fmaller, dunner en Kraakbeenag*
„ tig ; doch verfchilt naar de grootte der
„ Scheede o f S leu f, die hetzelve bevat’!.'
Zodanige Zwaardjes zyn gemeenlyk voor iets
anders aangezien. Die zeer groote Zee - Pen,
welke als een byzonder Dier op deZestiendePlaat
van ’t Derde Deel van Seba , N. 9 , is voor-
gefteld en befchreeven, kan, volgensL in n ^e u s ,
niets
(*) -0 « Anbnalibus Marinis ut fupra Cap, XII. De LtH-
jf mis O vis.
I. De e l , xiv. St u k ,