376 B e s c h r ï v i u g v a n
VI. over den bodem van den Oogbol uitfpreiden,
x -V E> ^ e mee veelerley Kleuren praalt. De Oog-
Hoofd- appel heeft eenDekzel, zynde van buiten hel-
?X0S. der groen, van binnen pekzwart. Dit bedekt
het Kryftallyn, dat v ry groot i s , doch door
hetHaairswyze Ligament als bekneepen wordt:
des hetzelve zig gelyk een Bolletje, dat in
een groöter halve Bol begreepen is, vertoont.
De twee andere Vogten, het Waterige en
Glasagtige, hoewel van eene ongewoons
zelfftandigheid, waren ’er ook in tegenwoordig.
Teeidee- Aangaande de Teeldeelen vondt S w a m m e r -
d am , in de Mannetjes, het maakzel der Zaadballen
wonderlyker dan eenig ander Lig haam s-
deel van dit Schepzel. Men moet zyne A fbeeldingen
nazien (* j) , om daar van te kunnen
oordeelen. Het zy genoeg gezegd, dat men
de holligheid van die Lighaamen, welken hy
de Testikels noemt, gevuld vondt met duizenden
van witte Pennetjes, welke daar uit
genomen, en in Water gelegd, eene aartige
beweeging maakten. Op dit Zakswyze legt
een Klieragtig Lighaam, en het derde is een
.Hartvormig deel, vlak onder het Inktbeursjc
geplaatst. Dit laatfte Deel, by het openfny-
den van den uitwendigen Zak zig reeds aan ’t
end vertoonende, fchynt Spongieus, en met
Zaad (toffe vervuld te zyn , die ’er uitvloeit
\ wan-
.ft), ,If0% Néftqtt. Tab. LIT. Kg. s , 6, 7, 8,9.
D E Z E E-K A T T E N . 37?
wanneer men ’t zelve perst. In ’t W y fje - VI.
vindt men de Ei j er (tokken ook onder het inkt- x x i v 1'*
beursje geplaatst, en het Kanaal, waar doorH o o fd I
de Eijeren uitgeworpen worden, vertoont zig,: stuk.
aan de zyde van de Pyp des Endeldârms.
Dus is de Sexe der Zee-Katten inwendig yerfchil
gènoegzaam blykbaar, maar, o f men die, uitwendig,
met meer zekerheid onderfcheiden
kan, dan in fommige Visfchen, is my nog zo
blykbaar niet. A r i s t o t e l e s ze gt, dat de
Mannetjes ruuwer zy n , op de Rug zwarter
en van onderen bont , terwyl zy ook het ageer
- end fpitfer hebben ; doch die Prammen,
welken, zo men getuigt, aan het W y fje zouden
zyn , weet ik zo gemakkelyk niet te vinden
(*). Ook zouden deeze , volgens den
Vader der Philofoophen, niet, dan na het
openfnyden van den Buik, zigtbaar zyn. Door
dit middel moet men dan ook te weeten zyn
gekomen, dat die groote, op de Derde Plaat
in ’t Derde Deel van S e r a , een Mannetje ware
: want dezelve fchynt van agteren geheel
niet fpits van L y f , en ook aan den Buik niet
bont noch zwart op de Rug te zyn geweest.
O f men, aangaande de manier van Paaring, De Eijet*
in deeze Dieren meer verzekerd z y , dan in Txos*
in
(*) Le Sexe fc distingue aîlement dans la Sèche, Le Mâle
est plus bigarré, &c. En outre la Femelle a deux elpeces de
Mamelles , que le Mâle n’ a pas. Hist, Nat, des Animaux.
Saris 1756. O&avo, Tom. I. p. 143.
A.a 5