zieh tegeu Frankrijk te kunnen verzetten , weder toevlugt nemen tot
de invoering van liet haardstedegeld, ter goedmaking van eene som van
03.000 gulden, waarin A msterdam gereedelijkbewilligde. Toen dit echter
niet toereikende was T werden er in liet volgende jaar nog voor 30,000
gulden aan los- en. lijlrenten verkocht. In 1333 moest men wreder
bewilligen in eenc bede aan Holland?“gedaan van 300,000 gulden , en in
Augustus in eeoe tweede van 200,000 gulden ; ter goedmaking van de
eerste rooest een tiende penning van de huizen betaald worden,,
hetgeen binnen de stad toen 13,000 en eenige honderd guldens be-
droeg. In 1334, werd er weder eene bede vah200,000 gulden geeischt ,
waarom men genoodzaakt was voor 96,000 ponden erfelijke renten- te
verkoopen, waartegen de Keizer aan de stad het gruitgeld, zijnde
een duit van iedere ton biers, voor 73 guld. in het jaar, verpachtte.
F il i p s stond dit gruitgeld naderhand voor 4300 ponden geheel aan d e
stad af. ,
In het jaar 1336 bewilligden A m ste rd am en de Noordhollandsche
steden , om zes schepen ,. bemand met 300 koppen, in zee te brengen ,
op voorwaarde, dat het gemeeneland de kosten zoude dragen tot
19.000 gulden toe. Deze- uitrusting geschiedde tot dekking van de
graanvloot, die men reikhalzend uit de Oostzee te gemoet zag , alzoo
er groot gebrek aan granen , en de schaarschheid. van levensmiddelen
ongemeen was ; terwijl deze ramp nog verzwaard werd door eene .past*.
ziekte, die zoo hevig W'oedde , dat het gasthuis te klein was , om alle de
besmetten te bevatten.
In het jaar 1360 werd A m ste rd am met eenige voordeelen in den koop-
.handel op Denemarken en Duitschland beschonken. Maar in 1363
geraakte zij in een geschil met Hoorn , over het paalgeld , hetwelk', op
grond der eude voorregten van 1342, door den Hoogen Raad, aldus
ten voordeele van cerstgemelde stad werd uitgewezen » dat die van Hoorn
aan de paalmeesters te A m sterd am , van alle paarden , koeijen en ossen ,
die het Vlie, of het Marsdiep , inkwamen , de daarop gestelde pennin-
gen betalen moesten.
Ofschoon in het jaar 1361 de stad Haarlem tot eenen Bisschopszetel
verheven en A m ste rd am onder dit bisdom gestekl werd , belette zulks echter
met, dat ter laatstgemelde plaatse heimelijke vergaderingen gehouden
■werden , door hen , die der Hervorming waren toegedaan. Ook geraakten
de ingezetenen in het jaar 1363 in geschil met de Regering , over het
betinumeren der Lastaadje , maar de Groote Raad te Mechelen hield
■ de zaak slepende. Hierbij kwam nu nog een twist over den uitvoer
van granen , welke zoo hoog liep, dal niet alleen de Regering ten
hove van inhaligheid betigt werd, maar dat men tevens verzocht, om
verandering in hetbepalen van namaagschap onder de. Regenten; door
deze klagten w on men echter niets , dan dat de granen vrij konden uitge-
voerd worden, en dat het schoutsambt, voor eene somme van 20,000
.guld., weder voor den tijd van zes jaren aan de stad kwam.
. Ofschoon de . Landvoogdes te A m s t e rd am mannen in de Regering had
gesteld , die haar naar de oogen zagen, konde zij echter niet verhinderen
, dat eenige. der stedelingen zieh naar Culemborg begaven, om
aldaar de Predikatien van zekeren G e r a r d u s bij te wonen, noch dat men
kort daarop zieh, in. het geheim , in de nieuwe leer deed onderwij-
zen , door P ie t e r G a b r i e l , en naderhand meer apenbaar door J an
A r en d szo o n , die den 21 Aug. 1366 op de Lastaadje predikte , waarna
dit te dier plaatse meermalcn herhaald werd. De Burgemeesteren,
vernomen hebbende , hoe het graauw in Braband en Vlaandercn de
korken geplunderd en de beeiden verbroken had , en vreezendc , dat
men dit ook liier mögt ondernemen, waarschuwden de Priesters
, dat zij de kerksieraden zouden bergen; dan, terwijl deze
liiermede bezig. waren, liep het volk naar de Oudeketk , waar zij
de beeiden verbraken. De schulterij was echter verständig genoeg,
om de verdere plundering te stuiten ,’ waarna de voornaamsle Hervormden
door Burgemeesteren met list gedrongen werden, om eenige
artikelen op het papier te brengen, door welke de rust zoude kunnen
hersteld worden. Deze artikelen behelsden: dat vooreerst, tot nader
order , de beeiden uit de kerken zouden worden weggenomen en de
kerken gesloten blijven; dat de predikatien der Hervormden zouden
geschieden builen de stad, zonder den Leeraarofde toehoorders eenig
beletsel aan te doen; dat bij onwedcr aan de Hervormden de
Leprozenkerk zoude worden toegestaan, en dat zij , in ziekte ol andere
ongevallen , zulke Priesters of andere Leeraars mogten gebruiken, als
bun goeddacht. De Pastoor, met het H. Sacrament over de straat
gaande, zoude gcen bei mögen roeren; alle kerkschenderij zoude
voortaan verboden worden , en om1 geloofszaken zoude de een van den
anderen niet kwalijk mögen spreken. Ingeval van oproer, mogt ieder
zieh terlijfsweer wapencn, doch zieh niet van zijne stoep of woonstede
verwijderen. De Regenten Helen nog, uit vrees voor oproer, de zaken
haren gang gaan, terwijl de Hervormden voor hunne belangen zorg droe-
gen. Maar ongelukkig ontstond er in de maand September 1366 eene
nieuwe beroerte , bij het begraven van eenen doode uit de Hervormden in
de Nieuwe kerk,hetwelk ten gevolg had, dat het Minderbroedersklooster ge-
plunderd werd. Eenigen van de voornaamste Hervormden begaven zichder-
waarts , om , zoo het mogelijk ware, den moedwil tegen te gaan , maar,
wat zij ook deden en beloofden, de drift was zoo min te stuiten , als
daags daaraan , toen het Karthuizerklooster hetzelfde lot ondcrging ,
bij welke gelegenheid aan den Schout vier gevangenen ontweldigd werden,
terwijl hij zelf het gevaar ter naauwernood met de vlugt ont-
kwam. De Regenten, vreezende, dat de woedende gemeente, bij wie
zij wel wisten, in geen goeden renk te staan, den moed aan hen mogt
koelen, beraamden weder een verdrag met de Hervormden, die
nog altijd naar buiten ter preke gingen, tot dat eens op zekeren Zondag,
veel volks in de Minderbroederskerk bijeenkwam , welke plaats men
echter niet bekwaam vond, waarom de menigte weder naar buiten
ging. Maar Burgemeesteren , duchtende, dat daardoor weder een oproer
ontstaan zoude, verzochten zekeren van N e k , dat hij den Predikant in
de kerk op den stoel wilde brengen, zoo als nog dien zelfden dag des
namiddags plaats had. Daags daaraan weiden de beeiden en altaren uit
deze kerk genomen en daarin banken en stoelen geplaatst.
Op den avond van den 13 December 1366 kwam de Prins van Oranje
binnen Amsterdam, waar hij zieh alle moeite gaf, om een nieuw verdrag
tusschen de Regering en de Hervormden te bewerken. Van welke
laatsten liij begeerde, dat zij de Minderbroederskerk w eder zouden
verlaten, en de preken , even als voorheen, buiten de stad doen. Van de
Regenten vorderde hij, dat zij eenige nadere punten zoudenberamen; maar
deze weigerden dit, zeggende, dat zij zelfs tot het verdrag van 50- September
11. gedwoiigen waren. Ook behaagde hun niet, dat de Hervormden,
op ’s Prinsen voorslag, weder buiten de stad zouden prediken , aan-
gezien zij vreesden , dat dit anderwerf oproer zoude veröorzaken. Evenwel
stelden zij eenige punten op, onder. verklaring', dat zij zulks deden,
om den Prins te believen. Maar deze nam hierin geen genoegcn en