Toen bij den St. Elisabethsvloed, den 18 November 1421, de
geheele Groote Zuid-Hollandsche Waard onderliep , werd deze stre e t,
die ook in dien waard lag, mede geheel onder water bedolven. Zij
moet echter spoedig weder droog geweest zijn , altlians geen hinder
meer van het water gehad hebben, als komende reeds in 1425 voor
onder de onwillige plaatsen, om mede te werken tot de bedijking van
den Gr o o t e n Z u i d h o l l a n d s c h e n W a a r d , dat toen nog als
mogelijk beschouwd , doch ninrmer tot stand gebragt werd.
In 1455 waren de Landen van A l t e n a en Heusden aan de westzijde nog
onbedijkt, want bij handvest van 31 Mei 1465 geeft F i l i p s v a n Bouu-
GONDie consent aan zijnen Lieve Neve J a c o b Grave t o t H b e r n , Heer
van A l t b e n a e , om dit land zoo ver noodig met eenen dijk te om-
ringen , waarvan de tegenwoordige 0 ud - Al tenasche binnen-zee-
di jk, die het Oud La n d en het Nieuw Land van elkander
scheidt, het grootste gedeelte uitmaakt.
In het jaar 1672, toen de Franschen Bommel en den Bom-
melerwaard introkken, en de steden Gorinchem en Woudrichem op-
eischten , werd het L a n d v a n A l t e n a gedeeltelijk onder w'ater gezet,
om den vijand af te weren, en men liet liet lang blank liggen.
Gevoeliger nog was de ramp, die het op het einde van het jaar 1740 trof,
toen door stormwind en zwarc, plasregens de Lek , de Maas en de Merwede,
buitengewoon waren opgezwollen, en het water met zooveel kracht tcgen
de dijken aanperste, dat er verscheidene voor bezweken. Door de inbraak
van den Maasdijk en het Land van Heusden, bij het dorp Hedikhuizen ,
tusschen den 24 en 25 December, veranderde het L a n d v a n A l t e n a
in eene woeste plas , en het water deed ongemeene schade, door het om-
verwerpen en wegspoelen van'vele huizen, schüren en hooibergen, het
verwoesten der akkers en het verdrinken van beesten. De ingezetenen
hadden geen andere toevlugt, dan de nog overeind staande dijken en
den Al tenaschen heuvel , waarop zij zieh, in het gure wintersaisoen ,
met de weinige geborgen have en vee, in grooten kommer en deer-
Iijkc armoede moesten behelpen. De gereedste verligting bestond in
het malten van hulpgaten, om het water door de Bakkers-kil en in
het Bergsche veld of den Biesboseh af te leiden, hetgeen zeer veel
baat deed. Het gebrek aan hout en andere stoffen, die benoodigd waren
tot digting van het gat bij Hedikhuizen, was oorzaak, dat men
daarmede niet kon beginnen vöor den 16 Februarij 1741 , hoewel men
den dijk reeds op den 2 Maart digt had. Den 19 April kwam er
evenwel een nieuwe ramp bij, aangezien het gemaakte werk aan het
hulpgat bij Werkendam , dat wel beslagen, maar niet geheel digt was,
door eenen hoogen vloed van benedenwater , wegspoelde ; zoodat de landen
, die reeds bezaaid waren, onder liepen, en het land in het midden
van den zomer nog niet geheel droog geraakte. In dezen nood waren
de landlieden onmagtig, om, zonder bijstand van anderen , de schade
eenigzins te boeten. Men wendde zieh te dien einde reeds vroeg tot
de Gecommitteerde Raden, die gereedelijk eenen ondersland van twin-
tiwduizend gulden inwilligden, tot het köopen van leeftogt voor de
behoeftigen en voeder voor het vee; terwijl zij naderhand , in twee
reizen, nog een en dertig dnizend gulden, tot herstelling der dijken ,
toestonden.
Dczelfde strenge winter, die den Franschen over het ijs den weg
naar Nederland baande , was niet minder noodlottig voor het L a n d v a n
A l t e n a . Het was reeds twee jaren na den anderen onder water gezet,
en onderging in September 1794 ten derden male dit deerlijk lot , zonder
scliadevergoeding voor devoorgaanderampen verkregen te hebben, toen de
landman slechts een gedeelte, van den oogst had binnengebragt, moe-
tende hij het overige graan, hetzij ter inzameling geschikt of niet , van
den akker halen , de aardappelen, nog ter rooijing niet bekwaam,
in den grond aan het bederften prooi laten, en het vee , omtrent drie
maanden vöör den gewonen tijd , ter stalle drijven. Vijf doorsnij-
dingen deden de geheele streek onderloopen. In dezen toestand
zaten de bewoners bij de aankomst der Franschen ; en al wac eraan-
gewendwerd, om de doorsnijdingen te hcrstellen , en de gestopte slm-
zen en watcrloözingen te openen , vond tegenwerking bij kwaadwilli-
gen, die de waterloozing verhinderten ; bovendien vonden de nijverehan-
den , die zieh tot herstel repten , bij de belemmerende verkleuindheid ,
de te bewerkene Stoffe door de koude onhandelbaar, Bij twee doorsnijdingen
, ter outlasting gemaakt, was geen genoegzame voorzorg getragen
tegen ijsgang cd hoog water. Dit baarde te midden van Februarij
de grootste verlegenheid en jammer. Niemand kon het dreigend
gevaar , over hetzwakke ijs loopende , ontvlugten , en het was te sterk,
om er vaardig met schuiten door te breken. Zolders en daken strek-
ten velen tot wijk- en bergplaatsen. Eenige huisgezinnen , die uit Woudrichem
geen hulp konden verkrijgen , noch van daar door booten afge-
haald worden, zaten driemaal vier en twintiguren zonder brood, en zonder
vuur, moetende, daar zij zelven ter naauwernood lijfsberging hadden, een
gedeelte van hun vee in den vloed zien omkomen. Uit dezen nood gered,
zagen zij zieh op nieuw , toen de reeds gevorderde maand Maart günstiger
dagen beloofde, in rampgedompeld. Yele ingezetenen hadden reeds hunne
benedenwoningen weder betrokken ,. wanneer het zwellen der rivieren
hen noodzaakte, om andermaal naar den zolder te verhuizen en
hun vee, gedeeltelijk op de gewone stallingen gebragt, daar afte halen,
op de dijken en korentasten te brengen , terwijl velen , daar het meeste
voeder nat en bedorven was , om hunne paarden en hoornvee in het le-
ven te behouden , die naar het Geldersche voerden. In de tasten lagen
tarwe , rogge , haver en boonen lang uitgeschoten , en broeiden zoo sterk,
dat het mesthoopen gelijk waren en mensch noch vee tot voedsel konden
verstrekken. Den 25. Februarij 1795 brak de dijk door aan het
Vergereind boven de Haarsteeg, en den 22 Februarij 1799 terzelfder
plaatse , zoo als ook tusschen 50 en 31 Januarij 1809 eene dijkbreuk
plaats had boven Woudrichem, aan de zoogenaamde Nol; door alle
deze dijkbreuken werd het O u d l a n d v a n A l t e n a geheel over-
stroomd.
. Het bestuur over dijken en sluizen in het Land van Altena wordt
uitgeoefend door twee collegien, als : door Dijkgraaf en Hoogdijk-
heemraden , van het O u d L a n d v a n A l t e n a , en Dijkgraaf en
Hoogdijkheemraden van het Nieuw La n d v a n Al t e n a .
ALTENA (NIEUW-LAND VAN), landstreek in Noord-Braband.
Zie A ltenasciie P older (N ieuw e ).
ALTENA (OUD-LAND YAN), bevat het gedeelte van het Land
van Altena, prov. Noord-Braband', hetwelk ten N. door de Merwede,
ten N. 0. door de Maas , ten Z. 0. door liet Land van Heusden , ten Z.
door Dussen- Munster- en- Muilkerk, en ten W. door den Nieuwfen-Al-
tenaschen-polder , waarvan het door den Oudaltenaschen binnen-zeedijk
gescheiden is, en door Werkendam bepaald wordt.Het werd in 1467 na
den vloed van 1421 herdijkt.
Ilct geheele O üd-L and van A ltena watert door middel van
watermolens en sluizen in den Oudaltenaschen binnenzeedijk, door den