AM B.
tu zwaar zijn. Valentun (1) schat de verscheidenheid van boomen T
die er gevonden worden, zoo groot, dat de naauwkeurigste man in de-
wereld, sclioon hij vrij lang leefde , niet in Staat zijn zoude | om alle-
soorten van boomen , die op deze eilanden vallen , op te geven en te-
beschrijven. Yan bet zoogenaamde kajoe-bissi (ijzerhout), vindt men bij
vele Europeanen tafelbladen uit een enkel stuk. Yolgens het oordeel van
deskundigen , zoude men op deze eilanden ook het meerendeel der voort-
brengselen van den Javaanschen grond, alsmede den thee- en den kofiij-
boom met voordeel kunnen aankweeken. Nicttegenstaande het dierenrijk
wilde varkens , herten en onderscheidene vogelen oplevert, is het vleesch
er schaarscli, want onder de vogelen vindt men er meer, die door' fraai-
heid van vederen, dan door smakelijkheid van vleesch uitmunten,
als daar zijn: papegaaijen, kakatoes, loerris, paradijsvogels, kroon-
duiven, parelhoenders enz. ; maar men heeft er overvloed, van visch,
en eene oneindige verscheidenheid van koraalgewassen en schelpdieren,
onder deze laatste ook schildpadden, die de inboorlingen vangen door
ze onderst hoven te werpen ; buffels en paarden zijn er schaarsch, de
babiroesa behoort er te huis, en van de slangen vindt men er eenige
soorten, waaronder die vergiftig zijn.
De bevolking bestaat voornamelijk uit Alfoeren, wier getal niet
iuist op te geven is , en uit afstammelingen van Maleischen of Javaanschen
oorsprong; voorts vindt men er eenige Chinezen, en eenige
weinige , op zijn hoogst 280 , Europeanen. Het gezamenlijk getal inw.
schat men op 45,000, en onder deze 22,000 Christenen, met name
Protestanten. In sommige distrikten van Amboina , wonen Christenen
en Mahomedanen, in een en dezelfde kampong, vreedzaam en in goede
verstandhouding met elkander, maar geen Christen of Christin zal
immer een huwelijk met iemand van de Mahomedaansche godsdienst
aangaan of daarmede eene vertrouwelijke vriendschapsverbindtenis
aanknoopen. Tot beter bcheer en toezigt over de inzameling der nage-
len , had de Gouverneur van Amboina vroeger onder zijn onmiddel-
lijk bestuur zeven groote en vier-en-twintig kleinere distrikten, op het
schiereiland Leytimor. De ondergeschikte Residenten, Assistent-residenten
of Posthouders, hadden toezigt over een zeker aantal, zes ,
acht of tien dezer distrikten, terwijl de onderhoorige bezittingen S a-
p a r o e a , Noessa-Laoet , Hi la, Haroeka en Lar ika, onder het
bestuur van afzonderlijke Residenten stonden. Behalve in deze plaatsen
was de aankweeking van nagelen overal verboden, maar sedert de ver-
ordening vari 1824 is dit verbod opgeheven. De hoofden des volks
voeren den algemeenen titel van 0 rang kaja (voorname lieden), maar
de inw. zijn regtstreeks aan de Nederlandsche regtbanken onderworpen.
Onder deze hoofden worden er gevonden, bij wien de waardigheid
erfelijk i s , en deze worden Radja’s genoemd. De andere, van welke
de benoeming door den Gouverneur der Moluksche eilanden geschiedt,
worden Patti’s geheelen. Bij een dergelijke keuze, werden vroeger
veelal de gebruiken der inwoners, die eenen hoogen eerbied voor oude
geslachten hebben , geraadpleegd , thans rigt men zieh echter meer , zoo
n a a r de bekwaamheden en persoonlijke vex’diensten van de in aanmerking
körnende personen, als naar de achting, die zij genieten.
( i ) Z ie 's rnans uo o it volprezon en v<-or h e u , d i e onze Oo s t-In disch e b e z ittin g en ,
in hären geheelen om ra» g , w illen leeren k e n n e n , nog onmisbare B e s c h r ü v i n g
v a n O u d - e n N i e u w -O os t - I n d i e n , D . I l f , st. 2, b l, 225 , we lk onschatbaar
w e r k , o . j s daar, Waarde nieuwere s ch r ijv e rs zw e g e n , v e e l ton gids v e rs trek t h e e f t .
AM B. m
Aan de Mahomedaansche bewoners dezer eil. kan men wcl geen
dapperheid ontzeggen , maar dit is eer een gevoel van dierlijke woest-
heid, dan wel van waren moed. Zij zijn veelal listig, wraakgierig,
verraderlijk en wreed; voorts woedend en onverzoenlijk in hunne
gramschap, waardoor zij zeer gemakkelijk tot de grofste buitensporig-
heden en de gruwelijkste misdaden verleid worden. Vooral zijn zij ge-
vaarlyk , wanneer hunne driften nog, door het gebruik van opium ,
aangezet worden. Onverschillig voor den dood, zien zij, bij het begaan
eener misdaad, niet op de gevolgen, welke daaruit moeten voort-
vloeijen ; ook zijn zij völstrekt onvatbaar voor berouw. De gehecht-
beid aan hunnen geboortegrond is bij hen zoo groot, dat zij de ver-
banning naar een ander oord als zwaarder straf beschouwen, dan de
veroordeeling ter dood. De zelfmoord is echter bij hen geheel onbe-
kend. De Christen Amboinezen maken bijna een völstrekt tegenbeeld
van hen uit. De kleederen dezer laatste, bestaande in eene kabaai en
sarong (1), zijn doorgaans van zwart katoen vervaardigd. Zij dragen
schoenen en eenen hoed van Europischen vorm , waardoor zij zieh van
hunne Mahomedaansche landgenooten onderscheiden , die zieh van eenen
hoofddoek, bij wijze van tulband , bedienen. De vrouwen dezer Christenen
zijn mede met zwarte kabaaijen gekleed, maar de voorname
dragen kleedjes *an zeer fijne en fraaije Makassarsche stoffen. Zij
hebben geen hoofddeksel, maar hun lang en gitzwart haar wordt,
door eenen grooten knoop , achter aan het hoofd bijeengehouden. De
inlandsche hoofden dezer eilanden schatten het voor eene groote eer,
op de Europische wijze gekleed te zijn, len welk einde zij zieh bullen
in ouderwetsche rokken , van geel, rood en ligtgroen, maar nimmer
van' donker gekleurd laken, en in länge broeken van roodgestreept ka-
loen , waarbij zij eenen vilten hoed en schoenen, zonder kousen, dragen.
De stoffen, die overigens deze eilanders tot kleeding dienen, worden niet
door hen zelven vervaardigd, maar uit Java en Bengalen aangebragt.
Het luchtgestel op deze eilanden is zeer gezond , zoodat de Europeanen
er minder aan ziekte onderhevig zijn , dan op de meer weste-
lijk gelegene; hetwelk men schijnt te moeten toeschrijven aan de
gematigde hitte, die hier heerscht, doordien de w inden, die zieh
in onderscheiden moussons regelmatig afwisselen, over eene uitgestrekte
watervlakte herwaarts stroomen, en daardoor aanmerkelijk bckoeld
worden.
Deze eilanden zijn sedert het begin der 17de eeuw in het bezit der Neder-
landers, en onder hun bestuur gebleven , tot in de maand November
van het jaar 1795, toen zij door de zwakke bezetting aan de Engel-
schen werden overgegeven , die ze , ten gevolge van den vrede van 1815 ,
in eenen zeer vervallen Staat, weder aan de onzen overgaven.
AMBOINA, in het Maleitscl» Ti ia u , eil. in Oost-Indie, wel niet het
grootste maar het voornaamste der landvoogdij Amboina en de zetel
van den Gouverneur der Moluksche eilanden. Het heeft het eil. Ce-
ram tenN. , Oma, Honimoa en Noussa-Laoet ten O. , Boero ten \Y. ,
en eene onbegrensde zee ten Z; 5° 41/ 4" Z. Br., 145° 477 O. L. Ilet
heeft op zijne grootste lengte 8{ m. en, op zijne kleinste lengte 4j m., en is
van 4 tot 4£ m. breed wordende door eenen zeearm genoegzaam in tweciin gc-
(1) Zie deze beide b e s c lir e v en , in Ol iv ie r s L îi n d - e n Z e e t o g t c n , D . Ï»
b l, i 3a , en voo rts o v e r de kleudinfj der Amboinezen omstaudig g c lia u d e ld ,
1 ) . I i , bh 68.