de ’Ma Soelings aan den Mörase, waar hij Boelan, de dochter van
het nu gestorven voornaamste ho’o fd , gehuwd had, Om hem heen
verzamelden zieh alle Maleiers, die zieh tijdelijk voor handel of voor
het zoeken van boschproducten aan den Mahäkam ophielden. Uit
vrees voor de houding dezer Maleiers die hoofdzakelijk hun woon-
plaats hebbeu aan den Boven-Barito, waar de rechtstreeksche af-
stammeling van de Bandjarmasinsche sultans, Goesti Mat SSman,
zieh ophoudt, werd in 1894 het besluit genomen, om niet in den
Mahäkam door te dringen en daarom zag ik den man met belang-
stelling komen. Hij bezocht mij des middags, een flink gebouwd,
eenigszins gezet man, bedeesd en blijkbaar niet erg op zyn gemak.
Ik vermeed het, hem pijnlijke vragen te doen en toen vlotte het
gesprek over verschillende onderworpen nog al goed.
Het scheen hem evenwel eene verlichting, toen hjj weer ver-
trekken kon en blijkbaar had hij reeds lang tegen het bezoek op-
gezien, want uit den grond van zijn hart verklaarde hij tot slot,
dat hij nu toch ook zijne opwachting bij mij gemaakt had.
Naast het breiigen van een bezoek aan mij, bestond er nog een
reden voor hem, om den Bloeöe op te varen en wel om een zjjner
schuldenaars, een Kahäjan Dajak van den Barito, die tijdelijk onder
de Kajans leefde, te pressen, om hem te vergezellen op een reis
naar den Moeroeng. Deze wijze van handelen vond Kwing Irang
blijkbaar minder gewenscht, ten minste des morgens reeds liet hij
den gezöchte van dit voornemen in kennis stellen, zoodat die zieh
voor eenige dagen in de bosschen uit de voeten kon maken tot het
gevaar geweken was. In plaats van dezen wierf Itjot toen Loengai aan.
Het laatste nummer van het programma voor het verblijf aan
den Mahäkam boven de watervallen, bestond in het bezoeken van
de streek der ’Ma Soelings, en wel om te trachten daar een
wilden buffel te schieten en eenige aarden potjes mächtig te
worden, die volgens de berichten nog door de ’Ma Soelings gemaakt
werden in onderscheiding van de andere stammen, Daar ik
onder de voorwerpen, die bij den eeredienst der Mendalam Kajans
werden gebruikt, nog ruw gevormde potjes had gevonden, zoo
boezemde het mij veel belang in , de daar bijna uitgestorven kunst
hier nog aangewend te vinden en daar deze zeker niet lang meer
ÜEWEEGREDENEN VOOlt DEN TOCIIT 125
bestaan zon door den toenemenden invoer van jjzeren pannen, was
het verkrijgen er van een reis zeker zeer waard.
Kwing Irang evenwel maakte een ander plan, en wel om de reis
uit te strekken tot aan Long Töpai, de laatste vestiging der Long-
glats boven de watervallen ln deze dagen verklaarde hij mij in
een gesprek onder vier oogen, waarom het zoo wenschelijk zon
wezen, met alle hoofden van den Boven-Mahäkam kennis te maken;
hij stelde zieh voor, dat mijn verblijf onder hen de aanleiding zou
vormen voor het gonvernement van Nederlandsch-Indie, om zieh
meer te bemoeien met de aangelegenheden dier streken, vooral
tegenover SSrawak, vanwaar voor hen voortdurend een inval dreigde.
In de laatste jaren drongen meer en meer Batang-Loepars uit die
streken in den Boven-Mahäkam en zöchten daar boschproducten in
het land der Pnihings, zonder een tiende er van aan de hoofden te
betalen, terwijl hun lust in het snellen een voortdurend gevaar
opleverde voor de stammen aan den Mahäkam. Om nu de groote
vrees, die de Holländers tot nu toe hun allen inboezemden, te ma-
tigen, vond hij het noodig aan alle hoofden een bezoek te brengen
en mij te vertoonen. Hij ried mij bovendien aan, verder een Neder-
landsche vlag te voeren, ie ts, waarvan ik mij onthouden had, opdat
de hoofden niet van het begin af aan in mijne zending eene poli-
tieke zouden zien. Nu evenwel zij zelf dat er van maken wilden,
meende ik er mij niet tegen te moeten verzetten en stemde
verder ook gaarne toe, de Longglats tot Bo Lea te Long Tepai
te bezoeken Met de uitvoering mochten wij evenwel niet dralen,
want voor ben beneden aan den Mabäkam, waar men wat vroeger
gezaaid had, begon de oogsttijd te naderen en dan verkeerden vooral
de Longglats in een strengen verbodstijd, gedurende welken er niet
aan te denken viel, hen te bezoeken.
Daar de tocht slechts een kort verblijf toeliet op de verschillende
plaatsen, beloofde hij voor het verzamelen op botanisch en zoologisch
gebied niet veel en zoo liet ik Von Berchtold en den mantri Djaheri
achter en trok alleen met Demmeni den Mahäkam af naar de nog
niet bezochte vestigingen beneden ons. Daar wachtten mij ook nog
verschillende medische plichten, want de schoonvader van Kwing
te Batoe Sala en de oude Bo Lea te Long Tepai moesten beiden