Trouwens het werd meer dan tijd, dat de manschen wat goeds
te eten kregen, want bijna allen vielen zichtbaar af in de laatste
weken. Sedert men had moeten beginnen met bet eten van boeloeng
of wilde sago, kwamen mij meer en meer menschen bezoeken, die
klaagden over buikaandoeningen, welke wel met een calomelpoeder
voor de evacuatie en daarna met wat laudanum te beheersehen
waren, maar velen woonden te ver weg om zieh te laten behandelen
en verder kregen velen hevige malaria-aanvallen door de siechte
voeding en de daarop volgende ziekte. Enkele zwakke personen en
kleine kinderen vielen als slachtoffer van den alom heerschenden
nood en het was ook wel daarom, dat Kwing Irang den diefstal
van acht manden rijst uit zijn schuur maar door de vingers zag.
Slechts door een toeval werden ook wij niet het slachtoffer van een
aanslag op onzen rijstvoorraad, welke juist was aangevuld door het
leveren van twintig maten door een Kajan voor een stel Chineesche
armringen. In die dagen ontwaakte ik ’s nachts toevallig en hoorde
een paar menschen fluisteren, naar het mij voorkwam in den keuken-
pondok naast ons, waar mijn jongen nog wel eens een Kajan uit-
noodigde om tot meerdere veiligheid bij hem te slapen.
Later klonk het mij echter van een andere richting in het oor
en meende ik ook eenige bewegiug te bespeuren in de hut, waar
ik sliep. De volslagen duisternis maakte echter iedere onderscheiding
in de omgeving onmogelijk. Daar het echter stil bleef, legde ik
mij weer neer, maar een zekere onrust van nabij, ttfsschen de voort-
darend naar binnen dringende geluiden van krekels en andere dieren
van buiten, bleef er heerschen. Hierom wilde ik mijn klamboe ver-
laten, om zekerheid te krijgen, toen ik in de zeer flauwe schemering,
die door de op een kier staande deur naar binnen vie l, eene gedaante
zag verdwijnen, die bijna onhoorbaar de planken van den vloer
betrad. Onmiddellijk gaf ik haar een schot achterna uit den revolver,
welke ik in de hand hield en die mij ook ’s nachts niet verliet,
maar gelukkig trof het projectiel niet, wat verklaarbaar was wegens
het onverwachte der verschijning en de dikke duisternis. Een goede
waarschuwing voor den betrokkene moet het geweest zijn en nog
lang daarna wezen de Kajans, die mij bezochten, de kogelopening
naast de deur. Het schot schrikte de Kajans op uit hunnen slaap
en al spoedig kwam een der moedigste jonge mannen, Sawang J o k ,
naar beneden in onze hut, om te zien, wat er voorviel. Den vol-
genden morgen vroeg ook Kwing Irang, wat er gebeurd wa s, en
hoewel hij mij niet durfde veroordeelen, merkte ik toch aan zijn
„schieten op een mensch”, dat hij een dergelijken maatregel wel wat
bar vond. Ik achteraf ook, vooral daar de heerschende eilende een
aanslag op mijn rijst vergeeflijk maakte en dat moest het wel geweest
zijn, maar nu de man of mannen er met den schrik afgekomen
waren, kon die uitgedeelde les toch geen kwaad. Later kwam zoo
iets niet weer voor, maar ik nam de voorzorg in het vervolg mijn
deur wat beter te sluiten.
Aangezien bij het aanbreken van den oogst zonder twijfel ieder-
een zieh daarmede druk zou maken en er van het krijgen van hulp
dan geen sprake kon wezen, liet ik de botanische verzamelaars
deze laatste dagen voortdurend tochten ondernemen in nog niet
bezochte gedeelten der omgeving en een bijzonder groote aanwas
van onzen voorraad levende planten beloonde deze pogingen. Het
meerendeel dezer planten werd onder mijn hut in den vollen grond
geplaatst, om te bekomen van den schok, dien ook een voorzichtig
overbrengen uit het bosch veroorzaakt. W a n n e e r het vertrelcnaderde,
zouden zij dan in kisten overgeplant moeten worden. Deze kisten
veroorzaakten ons veel zorg, want de verzameling werd langzamer-
hand zoo groot, dat onze weinige petroleumkistjes, welke van den
Kapoewas medegekomen waren, bij lange na niet voldoende bleken.
De Kajans verrichtten van werk als het plankenkappen alleen het
hoogst noodige en betoonden zieh weinig geneigd, ons de aan-
wezige planken te verkoopen, vooral in het vooruitzicht van den
spoedigen bouw van eene nieuwe woning aan den Mahakam. Zoo
waren wij verplicht, uit de leegstaande huizen, die gedeeltelijk
op invallen stonden, te nemen wat wij noodig hadden tot tijd en
wijle de eigenaars zouden verschonen, om schadevergoeding te vragen.
Kwing Irang verleende ons alleen in zoover hulp, dat hij onze
handelwijze in dezen goedkeurde. De oude heer brandde liever zijn
vingers niet en liet de zaken op haar beloop. Trouwens ook de
Kajans zelf schenen planken noodig te hebben, zoodat de beschotten ,
die de leegstaande huizen in een rij woningen veranderden, grooten