moest wezen, zoo dacht ik, dat wij reeds dagen te lang op haar
verschijnen wachtten. "Wellicht, om mij wat te kalmeeren, beloofde
Kwing mij, menschen naar Bo Bawan te zenden, als de hemel voort-
durend bedekt zou blijven, want ook Bo Bawan liet zijne terug-
komst om ons af te halen, afhangen van datzelfde maansikkeltje.
De uitvoering dezer belofte liet zieh echter wachten en het kostte
nog weer een heftig onderhoud mijnerzijds met Kwing Irang, voordat
een drietal mannen zieh naar de vogelzoekers begaven, om hen te
bewegen, ons toch te komen halen. Inderdaad moet het aan mijn
gastheer een ernstige berisping zoowel van zichzelf als van zijne
vrouw gekost hebben, om zoo geheel tegen hun heilige gewoonte
te werk te gaan. Kalmeerend werkte dien avond echter, dat het
maansikkeltje een kwartiertje door de wolken gluurde, juistgenoeg,
om mij te overtuigen, dat het vroeger nog niet zichtbaar kon
geweest zijn.
Dien dag had onze uittocht trouwens reeds een aanvang genomen,
want op het gezegde van Kwing Irang, dat wij met onze zwaar
geladen boot bij eenigszins laag water wellicht moeite zouden krijgen,
dreef ik door, dien morgen reeds de plantenkistjes in de boot te
brengen. De vroeger gemaakte horden bleken te diep in de boot te
liggen, om aan twee kistjes naast elkaar ruimte te geven en zoö
legden wij slechts dwarshouten van de eene naar de andere zijde
in de grootste breedte van de boot, zoodat het gelukte alle 27
kistjes geplaatst te krijgen. Hunne afmetingen speelden om 7 x 5
d.M. bij 3 a 4 d.M. hoogte; zij waren slechts voor een klein gedeelte
der hoogte met aarde gevuld, enkele met, andere zonder vanbamboe
gevlochten mandjes. Om de uitstekende gedeelten van de daarin
staande planten te beschermen, hadden de twee Javanen in de
laatste dagen er kruiselings bogen van gespleten bamboe overheen
gespannen en deze tegen de wanden vastgespijkerd. Zoodra wij later
Tepoe bereikten, waar wit katoen te koop was, omgaven wij deze
bogen met dit witte kleed, dat onze kweekelingen op zee en verder
op reis beschermde.
Onze bloementuin zag er in de boot bijeengeplaatst inderdaad
verrassend uit; tot dusver had de verzameling, onder onze
hut afzonderlijk opgesteld, niet zulk een indruk te weeg gebracht.
Alles zag er frisch genoeg uit, om te kunnen hopen, dat een
groot gedeelte de bezwaren der körnende reis zou doorstaan. Een
eerste vereischte vormde het kadjang-dak, dat deze kinderen der
sombere wouden tegen de zonnehitte moest beschermen. Om de
boot echter niet te topzwaar te maken vöör het overtrekken van
den kiham Mali in den Bloeöe, besloten wij het dak er eerst aan
de monding op te zetten en de betrokken weersgesteldheid verzette
zieh tegen dezen maatregel niet. Yoor de veiligheid des nachts zou
von Berchtold nu reeds medegaan; deze nam dus vroeger dan
wij afscheid van den Bloeöe, met een gevoel, dat veel had van
eene verlossing uit de gevangenis. Het .feitelijk begin van ons ver-
trek bracht evenwel de gemoedsbewegingen van de vrouwen in
onze omgeving, met wie wij zoo lang omgegaan hadden, geheel in
opstand en, hoewel het allen Bahau’s als onpassend verboden is,
om door weenen en weeklagen uiting te geven aan hun verdriet,
zoo konden eenigen hare tränen toch niet weerhouden, ook een paar
mannen kregen het te kwaad en trokken zieh terug.
Aan stoffelijke blijken van Sympathie had het den mijnen in de
laatste dagen ook niet ontbroken; van verschillende zijden waren
zij voorzien van versnaperingen voor de reis, waar bij sigaretten en
eigen verbouwde tabak een hoofdrol speelden. Geen van hen was
uitgesloten van deze goedgeefschheid der Kajan’s daD ik zelf.
Evenals aan den Mendalam sloot men de hoofdpersoon hiervan uit,
welk feit Kwing Irang nog verscherpte in zijne beteekenis, door
aan mij alleen een afscheidsgeschenk aan te bieden in den vorm
van een zwaard, afkomstig van de Kenja en een fraai schild, dat
hij zelf voor mij vervaardigd had.
De ’s avonds laat nog terugkeerende boden vertelden ons voor-
eerst, dat de groote boot goed en wel de kiham Mali was afge-
varen en dat zij reeds met kadjang overdekt aan de' Bloeöe-monding
la g , waar von Berchtold een onderkömen gevonden had bij eenige
Maleiers, die daar woonden. Verder zou Bo Bawan ’s morgens zoo
vroeg komen, als hij kon, maar den 9den April duurde het vrij
lang , voor zij kwamen opdagen. Het water in den Mahäkam moest
vrij hoog wezen en daar zij hun hut ver beneden gebouwd hadden,
konden zjj niet eerder bij ons geweest zijn. Ook nu kookten zij