HTJLP BIJ HET VEKZAMELEN. 4 3
gaan vangen; zoodra zij in 't gras voor het huis iefcs onfcdekfcen,
dat de moeite waard scheen, vingen zij hefc dadelijk, om er wat
kralen of iets anders van hun gading, voor te krijgen, maar al
spoedig vond ik onder het aangebrachte weinig nieuws en moest
hefc dikwijls afwijzeii, zonder ze tot een bepaald zoeken te kunnen
bewegen. Slechts een enkele vrouw maakte daarop een uitzondering
en telkens, wanneer zij op bet veld ging werken, bracht zij het
een of ander bijzonders mede.
Reeds op reis van den Kapoewas naar den Mahäkam leverde de
aantrekking van de lamp op de vele nachtvlindertjes van hefc boseh
ons het genoegen, om den rijkdom van vormen en kleuren onder
dit gedeelte van de insectenwereld te bewonderen. Yooral de kleinere
lieten zieh onder het lichtkleurige dak lokken, waar zij nitrustten
van hun verbijsterd rondfladderen, om een gemakkelijke prooi te
worden van onze cyaankalium-flesch, wier wijde monding men slechts
om het slachtoffer tegen het zeil behoefde aan te drukken, om het
half bedwelmd op het papier of de watten op den hodem te doen vallen.
Bij tieDtallen verzamelden wij dan de schitterend gekleurde schepselen,
die zoo echter beter onbeschadigd te vangen dan te bewaren vielen,
want ook een voorzichtig vouwen in papier deed dikwijls een deel
van de schubjes der vleugels te loor gaan. Ieder gedeelte van het
woud scheen eenige eigenaardige soorten te bezitten, want kwamen
wij een dagreis verder, dan merkten wij onder de gewone telkens
verscheidene ons nog onbekende, welke eerst na ons opbreken van
die plaats ophielden zieh te vertoonen,
Het mooiste exemplaar, dat zoo bij ons binnenvloog, herinner
ik mij als een vlindertje van misschien 4 c.M. vleugelspanning, dat
geheel van wit satijn gemaakt scheen, bedekt met een fijn bor-
duursel in goud van arabesken en andere sierlijke figuren. Lang
konden wij dit schoone dier bewonderen, daar het zieh rüstig
op een plaats had neergezet, maar niet * zoodra joeg de nadering
van de flesch het op, of van kalmte was geen sprake meer en bij
de vangst bleek het zoo beschadigd, dat het voor bewaren niet
meer in aanmerking kwam.
Op de rijstvelden der Kajans schenen krekels en wantsen de
hoofdmassa uit te maken, want vooral van de laatste vingen de