ZESTIENDE HOOFDSTUK.
Yerbiyf bij Kwing Innig .
Den SOäten Augustus zouden wij juist een heuvel best.ijgen, om
onze omgeving eens wat beter te overzien, toen Kwing Irang met
booten bij ons aanlegde voor bet overbrengen yan ons allen naar
den Bloeöe. Daardoor viel ons tochtje in het water, doch yoor het
vertrek behoefden wij ons niet te haasten, omdat de Kajans van
Kwing eerst nog moesten eten, eene aangelegenheid, die altijd met
den meesten ernst wordt afgedaan.
In plaats van zijne oude raadslieden, yergezelde nn een twaalftal
jongelui bun hoofd en naar hun uiterlijk te oordeelen, beloofden zij ons
in eene aangename omgeving te zullen voeren. Allen waren slank,
maar niet lang opgeschoten, goed gespierd, maar geen van allen
zeer krachtig gebouwd; bun breede witte hoofddoek van boomschors
en de in vele windingen omgedraaide lendedoek van donkerblauw
katoen maakten een zeer netten indruk, welke niet verminderde,
toen zij vlug onze goederen in de verschillende booten droegen en
twee aan twee in hunne 'booten staande, ons eerst met een vlugge
wending uit den snelvlietenden Mahäkam in den stillen Bloeöe
brachten.
Hier heerschte weer spoedig de stilte van het bosch om ons
heen in een door de oeverboomen gevormd schaduwrijk, reusachtig
berceau. Een paar stroomversnellingen kostten wat inspanning, en
een waterval, de TTibam Mali, een keer overdragen der goederen;
maar reeds na een nur verzamelden zieh alle prauwen bij een land-
tong, om gezamenlijk den tocht naar Kwing’s huis te voleindigen.
Hij zelf in een klein niet beladen bootje gezeten, had zieh eerst