Den 13den Mei gilde ons voor het eerst weer een stoomfluit in
de ooren en het duurde niet lan g , of een zwart geyaarte stoomde
den hoek om en legde aan voor de woning van een der Boegineezen
aan den overkant. Het was een van de stoombooten van den sultan,
de Sri Mahäkam, die met hun drieen de verbinding met Tdngaron
en Samarinda onderhouden en vooral gebruikt worden voor het op-
voeren van katoenen goederen, rijst en zout en voor het naar be-
neden brengen van getah pertja en rotan. Daar de sultan geen
mededingers duldt, helpen deze vrachtbooten meteen, om contröle
uit te oefenen voor het innen van de inkomende rechten, die te
Tengaron geheven worden van alles wat het binnenland ingaat.
Als brandstof dient de steenkool uit de mijnen bij Tengaron, voor
den Sultan dus niet al te duur, maar een bezwaar levert de geringe
hoeveelheid op, die deze boot slechts kon medenemen. Om die
reden moest zij hout als voeding voor de vuren innemen en bleef
daarom liggen tot den 15den) toen zij met mijne twee reisgenooten
en een Kajan naar beneden vertrok. Deze ging mede, om beneden
aan de rivier zijne inkoopen te doen voor Kwing zelf, die wel be-
greep, dat men van ons geen inkomende rechten zou eischen.
Aan den assistent-resident meldde ik in mijne brieven onze aan-
komst te Tepoe en verzocht hem zoo mogelijk naar boven te komen
voor eene ontmoeting met Kwing Irang, en tevens twee kojans
zout op te voeren voor mijne Kajans. Daar de reis naar Samarinda
drie dagen duren zou, rekende ik er op , minstens tien dagen te
moeten wachten, en wij achterblijvers bereidden ons voor, om deze
laatste gelegenheid tot verzamelen goed te besteden. Het voortdurend
zeer hooge wnter in de rivier belette evenwel in de eerste plaats,
om visschen mede te nemen; alleeu de meest gewone soorten kon
men onder deze omstandigheden in de nabijheid mächtig worden,
en daar ook hier nog geen markt gehouden werd, bestond er geen
andere gelegenheid, om van verre nog wat te bekomen. Evenzoo
maakte dit het jagen moeilijk, want al het in de nabijheid gelegen
land stond onder water en de hooge gronden lagen te ver af, om
ze dagelijks gemakkelijk te kunnen bezoeken. Het op nieuw drogen
en rangschikken der vogel- en zoogdierhuiden kostte evenwel zoo-
veel tijd, dat deze moeilijkheid zieh weinig merken liet.
Reeds spoedig na onze aankomst verscheen er een vrouw bij ons,
die groote gordijnen bracht voor het verfraaien van onze zitkamer.
Bepaald voor deze gelegenheid had men ze vervaardigd, want ge-
er uit, groote wit katoenen heel frisch zagen kleeden van 21
bij 4 M., waarop als op een lappen-deken tallooze soorten gekleurd
en gebloemd katoen waren gehecht in langwerpig vierkante stukjes,
naast elkander vereenigd tot veelkleurige banden van een 2 d.M.
breed en 2 M. lang. Zoo kwamen er een achttal op ieder gordijn
voor, een wel wat vreemde, maar in onze omgeving niet onaardige
versiering van de wanden. Een er van gebruikten wij trouwens, om
eene afzonderlijke slaapplaats te maken, waarvoor de geheime reden
bestond, dat de kleuren van klamboe’s en toebehooren in een staat
verkeerden, waaraan wellicht de oogen der beschaafde bewoners
van Tepoe zieh zouden hebben kunnen ergeren. Goede lampen met
petroleum verlichtten ’s avonds ons huis, en nadat over den hollen
bamboevloer rotan-matten gespreid waren, woonden wij bepaald zoo
goed als het in de verhoudingen van Tepoe maar mogelijk was.
Nog slechts. een paar dagen vertoefde ik hier, of van alle kanten
daagden patienten op , onder welke op nieuw koortslijders in grooten
getale. Enkelen der Boegineesche en Bandjareesche kooplieden bezaten
hier echter reeds chinine in poeder of in pillen, zoodat ik dikwijls
met een raadgeving tot het innemen daarvan kon volstaan.
Bij ons geheele reisgezelschap deed zieh op medisch gebied het
merkwaardige feit voor, dat allen werden aangetast door eene infec-
tieuse verkoudheid, waaraan het eerst de Kajans begonnen te lijden
onder hevig hoesten, niezen en opgeven. Bovendien trad sterke
koorts op, die evenwel met chinine-toediening ophield, zonder invloed
uit te oefenen op de overige verschijnselen. Reeds verkeerde Demmeni
onder den indruk dezer aandoening bij zijn vertrek, toen ook von
Beechtold en ik ten slotte werden aangetast, wat een der Kajans
met een zekere voldoening deed uitroepen, dat ik nu toch ook eens
voor het eerst ziek was (ga begen = door de geest der verkoudheid
geraakt). De meesten hieven lang lijdende en ik was reeds op
Samarinda, toen bij mij de verschijnselen nog in lichten graad bestanden.
Een der weinigen, die vrij bleven was de Soendaneesche
plantenzoeker Lahidin, maar deze werd op zijn reis naar Samarinda
f l