PI. XLVIII.
II, 17.
Middenruimte voor de woning van Bglare met een paal, opgericht by het vieren van Nieuwjaar.
Op den voorgrond de loopplank, links de koeboe voor vreemden.
AANKOMST BIJ BÖLARfi. 17
snelpartijen noodig had, om op den toeschouwer het begrip te
geven, dat men zieh in eene bijzondere Bahau-omgeving bevond.
Hij zelf wachtte af, tot ik naar hem toe kwam met Akam Igau;
deze stelde bem mij voor en een handslag bezegelde de ontmoeting,
die later nog menigmaal herhaald zou worden. Onder alle Pnihings
zijner omgeving droeg zijn gelaat een uitdrukking van vrijmoedig-
heid, wilskracht en mannelijkheid, die van hem als vriend het
beste deed hopen, maar teveDS volkomen het aanzien verklaarde,
dat hij zieh vroeger veroverde en ook nu nog behield, ondanks de
groote verliezen, die zijn huis tot op de helft deden verminderen.
Hij was eene niet groote, sterk gespierde figuur, met lange
beenen, maar met een gedrongen bouw van thorax, nek en hoofd,
als bijna alle Bahau’s zonder eenig spoor van sterkere vetont-
wikkeling, waartoe zijn leeftijd van ruim vijftig jaar hem anders
wel zou hebben voorbeschikt. Een leven, geheel gewijd aan het
doen van groote tochten en aan de jacht, waardoor hij in den ge-
heelen Kapoewas, Mahäkam en Batang-Redjang bekend was, ver-
leende zijn gelaat een donkerder bruin, dan die van zijne stamgenooten
en een paar levendige oogen vol uitdrukking; dit alles en een groote
adelaarsneus onder een wat terugwijkend voorhoofd stelde een geheel
samen, om niet licht te vergeten. Gekleed met lendedoek en
hoofddoek droeg hij geen zwaard, maar als eenige versiering een
halsketting van oude kraaltjes en vrij groote koperen ringen in de
oorlellen, welke bijna de schouders raakten door de kortheid van
den hals.
Hij noodigde ons uit, om niet in zijne woning onzen intrek te
nemen. maar in een afzonderlijk gebouwtje, dat op iets lager palen
dan het groote huis, in loodrechte richting hierop gebouwd was en
voor het huisvesten van vreemdelingen en in geval van belegering
als verdediging van het front van het huis dienst deed. Deze „koeboe”
mat 12 M. lengte en 8 M. breedte, bezat een houten dak en eene
omwanding van gekruiste wijd uit elkaar liggende latten, waartegen
zware breede planken voor de verdediging waren aangebracht.
Aan de körte zijde naast de trap nam een breede vuurhaard de
ruimte in, daartegenover was de vloer een enkele decimeter ver-
hoogd en diende voor eigenlijke logeerplaats; de onzen haastten
m a