alles zieh door elkaar bewoog. Ook aan den kiham Mali, waarboven
alle booten zieh verzamelden, om eerst de goederen naar beneden
te dragen over de rotsen aan den oever, bleek het niet mogelijk de
lui, die vooral ook met hun eigen goederen zieh bezig hielden, een
oogenblik te verzamelen. Wij lieten hen dus hun gang gaan en
plaatsten ons aan den rechter-oever, om de bedrijvigheid aan te zien.
De kiham Mali wordt veroorzaakt door een dam van vulkanisch
gesteente, die meer weerstand bood aan de erodeerende werking van
de Bloeöe-golven dan het zachtere zandgesteente elders. In het midden
van den Bloeöe, die hier boven en beneden den val een 40 M.
breed is, bood een gedeelte der steenmassa nog weerstand aan het
bewegelijk element en diende nu als grondlaag voor eene welige
vegetatie, waaromheen de rivier zieh in twee armen splitste. De
steenmassa in den rechterarm, was in de zonderlingste gaten en holten
uitgeslepen en stak overal in punten en ribben boven lagen water-
stand uit, zoodat men alleen bij hoog water hier doorheen voer.
De grootste hoeveelheid van het water stroomde door den linker
arm, welke aan het benedeneinde van het eiland een waterval van
een 4 a 5 M. hoogte vormde, waar het water zieh een weg
moest banen tusschen vele over elkaar liggende rotsblokken dwars
de bedding heen.
Het was ook nu nog voor ons, na zoovele dergelijke tooneelen,
een belangwekkend gezicht, hoe een voor een de booten, bevrijd
van haar lading, door den woelenden stroom naar beneden schoten;
rakelings längs de eene rots, om met behulp van een zijdelingschen
stroom, ontstaan door een afleidend rotsblok, een tweeden wat lager
te kunnen vermijden. Onder het onvermijdelijk geschreeuw der be-
manning, om het geraas van den stroom te overstemmen en het
gejuich bij behouden aankomst door den slingerenden weg tusschen
de rotsen door, vlogen alle kleinere booten ons voorbij. Niet echter
allen met hun eigen bemanning, maar zij, die zieh het meest op
hun gemak gevoelden in dien waterchaos, verdeelden zieh voor en
achter in de lange schuitjes, hurkten daar neer, om met volle kracht
nu eens links, dan weer rechts hunne pagaaien te kunnen hanteeren
en passeerden ons zoo tot tienmaal toe. Het laatst kwamen aan
de beurt de lange boot van Kwing en de mijne, die beide nog al
zwaar te behandelen bleven, omdat verschilfende goederen zieh
minder leenden om gedragen te worden buiten hooge noodzakelijk-
heid. Yoor en achter namen aan weerszijden echter vele mannen
plaats en zoo waagde men den loop met hindernissen den val af.
Eerst zagen wij hen door den stroom voortgesleept met groote
snelheid recht op een rots aankomen, maar vlak er boven stört
zieh van ter zijde een mächtige watermassa, door de rots afgeleid,
tegen den zijwand van de spits, zoodat zij rakelings längs het
dreigend stuk heen schuift. Reeds halen eenige zijdelingsche pagaai-
slagen, met de uiterste krachtsinspanning uitgevoerd, de boot weer
in eene andere richting, om een lager gelegen steen te vermijden,
waar ook de in tweeen gesplitste watermassa nog een beetje mee-
helpt. Zoo gebruik makende van de beschikbare krachten in het
water en in hunne armen, brengen de Kajan’s ook deze gevaarten
den val af, maar plotseling keeren allen zieh naar het boord aan
de rivierzijde en slaan hunne pagaaien zijdelings met geweld in
het water, om hun vaartuig den rotsigen rechteroever te doen
ontwijken, die in een boog half voor de richting van het voort-
schietende water ligt.
Na het voorbijvaren van de laatste boot werden snel de verschilfende
ladingen weer geregeld, en kregen wij onze plaatsen
terug, namen ook de groote boot met planten op sleeptouw en
bereikten tegen den avond de plaats, waar de „lepo lali” (letterlijk
„verbods hut") van Bo Bawan lag.
Hier waren de over de rivier hangende boomen van den oever
over eene lengte van wel 20 M. weggehakt en ook den steil oploo-
penden oever had men ter diepte van ongeveer 30 M. opengekapt.
In de oeverboomen aan weerszijden staken groote bamboetakken,
ten teeken, dat op die plaats iets bijzonders geschiedde en dat
vreemden niet mochten naderen. Daarnaast hing in een hoepel,
versierd met houtkrullen, een houten namaaksel van een staartpen
van den neushoornvogel, die als attribuut van een hoofd aanduidde,
dat men met de vestiging van een aanzienlijke te doen had. Een
boomtrap voerde van het water naar boven, waar de grond wat
vlakker werd, tusschen twee rijen van in den oever gestoken bamboetakken
aan weerszijden door. In de boven opengehakte ruimte
ii. i