126 BEWEEGREDENEN v o o r DEN TOCHT.
reeds lang ziele zijn, de laatste zelfs zeer ernstig. De tweede vrouw
van Kwing, Oeniang, nam haar zoontje Häng van een jaar of tien
mede naar beneden, om mij bij haar vader te brengen en zoo vond
het boofd het noodig, om zijn boot voor hen van een matten dak
te voorzien, hetgeen wij nalieten, om een beter nitzicht te hebbeu
op de oevers en hunne omgeving. In vier booten met 15 man
onder bescherming van de Nederlandscbe vlag, welke van rood,
wit en donker blauw katoen onzer ruilmiddelen spoedig was saam-
gesteld, voeren wij den Bloeöe en daarna den Mahäkam af. Eerst
om den voet van den Batoe Mili heen, na welken de stroom een
meer Noordelijke richting aanneemt en onraiddellijk aan den oever
weinig heuvels meer vertoont Daarom wellicht zette bij zieh in de
breedte uit en bereikte soms van 150 tot 200 M., vooral daar,
waar bij zieh in tweeen moest splitsen, om de hooge rolsteenbanken
heen, die in bet midden met boomen of struikgewas bezet, in dit
gedeelte der rivier veelvuldig als kleine eilandjes voorkwamen. Aan
weerszijden vond men dan in den regel stroomversnellingen, die
over oppervlakkig gelegen rolsteenlagen naar beneden schoten,
telkens een groote hinderpaal, zoowel voor het afgaan als voor
het opvaren met de booten. Overigens leverde de reis den stroom
af niet vele moeilijkheden o p , slechts de waarschuwende vogels
schenen met onze vaart minder ingenomen, ten minste tweemaal in
den Bloeöe en eenmaal in den Mahäkam dwongen zij onze vloot
om aan den oever aan te leggen, door ongunstige voorteekens te
geven. De eerste maal beantwoordden wij dit met het koken van
wat rijst, de twee volgende keeren met het rooken van een sigarette;
waren de Kajans alleen op reis geweest, dan zouden zij zeker tot
een günstiger dag teruggekeerd zijn.
Kwing Irang scheen dezen tocht naar beneden van meer belang
te achten dan die naar boven, waarschijnlijk omdat deze hem bracht
bij meer verwante stammen; door het gebrnik van een vlag zette
ik voor mijn deel de noodige waardigheid aan het geheel bij, hij
zijnerzijds vertoonde een ander teeken van zijne persoonlijkheid in
den vorm van een tiental vechthanen, die in vierkante korven van
rotan opgesloten, in de verschillende booten verdeeld werden. Behalve
dat het hoofd het medenemen dezer dieren aan zijne maatschappelijke
PDDNDERTOCHT VAN 1885. 127
positie verplicht meende te zijn % verschaften zij hem het genoegen
van zieh te kunnen meten met de te bezoeken hoofden, die er allen
vechthanen op na houden.
Aan weerszijden van den Mahäkam vonden wij soms honderden
rneters hoog tegen de berghellingen aan, nog de ladangs verspreid
van Kajans, die bij Kwing Irang behoorden, nu reeds bijna in
bloei en door den regelmatig vallenden regen hoop gevende op
een goeden oogst. Wat lager aan de rivier op den linker oever,
wees men ons een vrij uitgebreid vlak terrein aan , met laag struikgewas
en veel slingerplanten bezet, waarop hier en daar half ver-
koolde palen meters hoog verrezen. Hier verbrandden in 1885 de
plunderende benden der Batang-Loepars het groote huis der Kajan
Dajaks, waar velen hunner juist de meeste goederen hadden saam-
gebracht, welke anders in rotsholen worden opgeborgen.
De aanleiding en het verloop van het ongeluk, dat in 1885 voor
vele jaren den voorspoed en de rust van de Westelijke stammen
verwoestte, zijn zoo karakteristiek voor de toestanden in Centraal-
Borneo, dat het mij voortdurend belang heeftingeboezemd de waarheid
uit de vele verhalen te weten te komen. Als bijna altijd moet het
begin gezöcht worden in den lust van de Dajaksche stammen, om
elkaar in het klein voortdurend te heoorlogen, wat zij doen door,
wanneer de gelegenheid zieh voordoet, een hoofd buit te maken.
Dat gebeurde vooral door de Pnihings in den lateren tijd en vdör
Kwing Irang ook door de Kajans, wanneer zij om zout en tabak
gingen handel drijven naar Serawak. Reeds meermalen besprak het
bestuur aldaar deze moordpartijen met de Pnihing-hoofden en kort
voor den inval nog met Belare, welke, toen op zijn hoogste punt
van macht en invloed, beloofde te zullen zorgen, dat het zoo weinig
mogelijk meer voörkwam. Op zijn thuisreis van Fort Kapit aan
den Batang Redjang in Serawak ontmoette hij een gezelschap Pnihings
onder een zekeren Owat, welke niet behoorden tot zijne eigen
huisgenooten en weigerden, om met hem terug te keeren, hetgeen
hij hen vroeg uit vrees voor verdere snelpartijen. Invloed bezitten
Bahau-hoofden op de leden van hun stam in hoofdzaak door hunne
persoonlijkheid naast hunne geboorte; aan dwang zijn deze lieden
niet gevvoon en zoo trok Owat zieh van Belare’s bevel als van een