Alvorens een definitief besluit te nemen, bekeken wij met ons
drieen de zaak nog eens van alle zijden en kwamen daarop tot het
plan, om yooreerst, nu het nog niet te laat zou wezen, Obetnog-
maals naar de ’Ma Soelings te zenden, waar een man nog een
aanzienlijke hoeveelheid bezat, welke hij niet voor geld of andere
ruilmiddelen, maar alleen voor een bepaald soort Chineesche arm-
ringen wilde loslaten, om die bij zijn sterven mede te kunnen
nemen naar het hiernamaals. Gelukkig bezat ik nog verscheidene
paren Tan die soort, en zoo kon ik met een zekere gerustheid het
besluit nemen, om aan den Bloeöe den nieuwen rijstoogst af te
wachten. Wat beangstigd door het aanstaande verdwijnen van een
tweede paar dier ringen, kwam nu een der Kajans uit den hoek en ver-
klaarde, dat hij ook nog voldoende rijst had liggen in zijn ladangschuur,
en, evenals zijn confrater onder de ’Ma Soelings, voor deze eenbod
verwachtte van een dergelijk stel ringen. Een groot bezwaar be-
stond bij hem echter tegen de levering van gepelde rijst, daar zijn
voorraad in ongepelde rijst bestond en de tegenwoordige tijdsom-
standigheden aan de vrouwen niet veroorloofden, om twintig groote
maten (paso) te stampen. Daarom sprak ik met hem af, dat een
stel ringen voor hem bewaard zou worden, tot wanneer ik zijne
rijst noodig kreeg.
Met voldoening begroetten mijne blanke en bruine reisgenooten de
tijding, dat er zoolang gelegenheid tot werken zou bestaan, nadat
wij bijna verplicht waren geweest, om zonder voldoend oponthoud
door te trekken, maar nu gold het dien beschikbaren tijd zoo goed
mogelijk te besteden. Daarom kwam Kwing Irang ons zelf te gemoet
door het denkbeeid te opperen, om op kleine tochtjes, den Mahäkam
op en a f, kennis te gaan maken met alle stammen in het gebied
boven de watervallen; hij wilde mij zelf daarheen geleiden en
zoo kreeg ik de zekerheid, daar ook goed ontvangen te zullen
worden.
Het werd nu zaak, te woekeren met den beschikbaren voorraad
blikjes geconserveerd vleesch, maar vooral met de ruilmiddelen,
want ondanks al hun toeschietelijkheid in den omgang, toonden de
Kajans hier toch ook, dat het hun volstrekt niet aangenaam zou
wezen, om ons voor niets een tijdlang te moeten voeden. Yandaar
mijn stellig voomemen, om na onzen terugkeer in het dorp al
mijn handelstalenten te ontwikkelen bij den omgang met de ver-
koopers en toch dreigde een voorraad voor twee maanden vöör den
afloop van ons vier of vijf maanden verblijf uitgeput te raken.
Gedeeltelijk evenwel voorzag ik hierin, door niet meer voor iederen
prijs ethnografica in te koopen, trouwens het langer verblijf stelde
mij ook in staat, om voor het verkrijgen daarvan een goede gelegenheid
af te wachten.
De mogelijkheid van een langdurig verblijf en het vooruitzicht
van de geheele streek boven den Mahäkam kalm te kunnen bezoeken,
opende een geheel veld voor ons onderzoek, wel het meest, wat
betreft de topografische opname van het land; tot dusver moest
Demmeni zieh bepalen tot schattingen van den afgelegden afstand
en peilingen met een handboussole bij het afvaren van den Mahäkam,
maar daarbij bleef de kans op groote fouten bestaan; nu
opende zieh echter de gelegenheid, om, door het bestijgen van verscheidene
bergtoppen en het neerslaan van het bosch aldaar, met
den tranche-montagne peilingen te doen, welke ten minste juiste
correcties voor de richting zouden geven.
Ook botanisch beloofden die uitstapjes, door het bezoeken van
andere formaties, heel wat op te leveren, vooral op en om de kalksteenbergen,
welke zieh om de vestigingen der Pnihings verhelfen, een
terrein, dat een nader geologisch onderzoek meer dan waard was.
Alleen op zoologisch gebied bleven de kansen op groote vond-
sten minder, want het vluchtige onderzoek zonder langer verblijf
leende zieh voor het vangen en prepareeren niet.
Onder de merkwaardige dieren van de streek noemden ons de
Kajans echter meermalen de lemboe, een wilde stiersoort, die
lagerop aan den Mahäkam veel moest voorkomen. Daarom werd in
principe besloten, om onze zoologische verzameling zoo mogelijk
met het skelet of de huid van een dergelijk dier te verrijken. Na
of tijdens mijn bezoek aldaar kon von Beechtold zieh bij de zout-
bronnen, welke de grootere dieren vooral in den drogen tijd aan-
lokken, toeleggen op die. jacht. Hij moest daarbij echter geheel
vertrouwen op zijn eigen bedrevenheid, want de Bahau’s van den
Boven-Mahäkam eten het vleesch van dit dier evenmin als herten