de zijnen onmogelijk werd, zoodat zij allen tijd kregen, om zieh
te laten photographeeren en alle merkwaardigheden te bezien, die
wij door onze werkzaamheden in het huis verzatneld hadden. Vooral
de rijen gedroogde en opgevulde vogelhuiden vonden zij merkwaar-
dig, terwijl het hun onbegrijpelijk voorkwam, hoe wij de massa
levende planten, die onder ons huis verzorgd werden, in ’t leven
hielden.
Minder aangenaam vonden de Kajans dat gezelschap van meer
dan 50 vreemdelingen, van welken velen van zoo ver kwamen,
dat vooral de vrouwen hen niet meer als verwant beschouwden.
Ook de volwassen vrouwen liepen na over dag zelfs met bundels
brandenden „plehiding” öf reukhout om de geesten af te weren ,
die dit vreemde gezelschap van beneden waren gevolgd. Vandaar de
groöte verlichting, toen dat alles den volgenden dag weer vertrok.
Daarbij kwam n o g , dat zij een zeer ongewenschte verstrekking van
rijst noodig maakten, terwijl het hoofd en zijne familie zelf reeds
lang de rijst voor den maaltijd mengden met sago.
Des middags kwam von BerchTold met de zijnen uit den Boven-
Bloeöe terug, allen bleek en zwak door eene nieuwe hevige vergiftiging,
veroorzaakt door het eten van een argusfazant. Een der Kajans had
hij boven aan zijn ladang af moeten zetten wegens zwakte en zelf
kon hij nauwelijks op zijn beenen staan. Niet minder dan vier dagen
hield de ziekte hen allen onder hären invloed, zoodat het resultaat
der laatste dagen niet schitterend genoemd kon worden.
Het viel Si Ding Ledju tot slot niet mede, dat wij niet met hem
den Mahakam afvoeren, want dit had hij als het voornaamste doel
zijner reis beschouwd, maar hij moest zieh tevreden stellen met
wat brieven en zijn photographie, van welke wij hem nog eene
reproduktie kon den medegeven.
Na het vertrek der gasten ontbrak het natuurlijk niet aan vele
beschouwingen over het bezoek van beneden, dat, afgezien van de
moeilijkheid der voeding, de Kajans ook in niet geringe mate be-
zwaard had met de vrees van een gek figuur te maken tegenover
hunne verwanten van beneden, welke zij om hunne half-Maleische
manieren niet meer als huns gelijken beschouwden. De inderdaad
onbeduidende persoonlijkheid van het hoofd, de rol, die de Maleier