wel wat in ontredderden en vochtigen toestand, maar er ontbraken
slechts een paar pakjes hagel, die uit een gespleten tasch gevallen
waren. Een beete zonneschijn bielp tegen het overtollige Kaso-water,
terwijl de acbtergeblevenen en hunne helpers zieh aan een goeden
maaltijd berstelden. Een der booten had bij zijne beknellingen tus-
schen de rotsen zulke groote seheuren bekomen, dat de bemanning
hem den vorigen avond niet boven water bad kunnen honden, om
ons te volgen; met boomschors en opgespijkerde latjes was eeniger-
mate in dit gebrek voorzien, maar het bleek meer dan noodig,
weer menschelijke woningen te bereiken, om een ot meer booten te
kunnen koopen of leenen.
De vaart naar beneden was buitengewoon fraai-; het breede dal
der rivier , aan weerszijden door hoog bosch omzoomd, verleende
ons een vrij geziebt op de beuvel- en berggroepen, welke wij achter-
eenvolgens voorbijkwamen. Alle waren bedekt met hetzelfde groene
kleed, maar de vele tinten van bet bosch en de verschillende vormen
der bergen, brachten op ons een verrassenden, opwekkenden indruk
te weeg. Hier en daar stak een enkele kalksteenkegel zijn lichtge-
kleurde wanden daartusschen in de hoogte en verleende juist genoeg
afwisseling in het indrukwekkende van het stille tooneel.
Daarbij een bijzonder kalme vaart op de rivier, die slechts weinig
water bevatte en met hare talrijke stroomversnellingen voor ons
alleen bijdroeg, om eentonigheid te voorkomen, doch van de roeiers
een groote oplettendheid eischte, om de juiste plaats in den woelenden
stroom te zien, waar groote steenen of doode boomen lagen, die
vermeden moesten worden; bij de groote snelheid van het afvaren
zou omslaan anders het onvermijdelijk gevolg geweest zijn. In de
boot zelf merkt men van deze snelheid niet zooveel, maar wanneer
men door het hier kristalheldere water over den rand van de boot
in de diepte ziet, dan vliegen de groote steenen op den bodem in
schijn zoo snel voorbij, dat het oog ze niet volgen kan. Dan begrijpt
men ook de opwinding der stuurlieden voor en achter in de boot,
die allen al wel eens een buiteling bij zoo’n afvaart hebben bijge-
woond en nu dubbel moesten oppassen bij de zwaar beladen booten.
Tegen vier nur ’s middags begonnen zieh eenige teekenen van leven
te vertoonen op het stille watervlak tusschen de hooge groene wanden;
hier en daar eerst bij de monding van den Serata, in welken een
groote Pnihing-vestiging lig t, zagen wij in een kreekje of onder den
overhangenden boschrand enkele visschende mannen in kleine, vlakke
bootjes. ■ Zij bekeken ons zeer nieuwsgierig, maar riep een der onzen
hun eene begroeting to e , dan ontspanden zieh de gezichten en gaven
zij in den regel antwoord. Slechts de vrouwen en kinderen verlieten
de open rivier en vluchtten het bosch in , hoewel onze komst reeds
lang bekend moest wezen en er al gerüimen tijd over onze vreedzame
gezindheid het noodige licht was verspreid. Bij den Tjehan, die van
het Zuiden in den Mahakam stroomt, verraste ons voor het eerst
sedert maanden het gezicht op een open vlakte, waar slechts op
een enkele plaats kleinere boomgroepjes verspreid stonden tnsschen
laag kreupelhout en grasachtige gewassen. Op den achtergrond
leverde een hoog wit kalksteengebergte, de Liang Karing, een
vriendelijk rustpunt voor ons aan somber groen gewend oog; het
begin eener uitgebreide kalkformatie, welke aan de rivier meer
gelegenheid gaf, om zieh in de breedte te ontwikkelen. Nu moest,
volgens de onzen, het doel van dien dag, het huis van Belare dicht
bij zijn en kwam ik in spanning, om den man te ontmoeten, van
wien zoovele vreeselijke verhalen omtrent daden, door hem en de
zijnen gepleegd, de ronde deden in de Wester-Afdeeling, verhalen,
waaraan wel een waarheid ten grondslag moest liggen, maar waarbij
zeker ook weer heel wat overdrijving in ’t spei was.
Voor wij den laatsten hoek zouden omgaan, stelde Akam Läsa
voor, op een rolsteenbank van den oever eerst te eten en hoewel
ik aanvankelijk niet begreep, waarom dit niet beter geschiedde in
’t huis der Pnihings, verklaarde hij mij, het groote hoofd niet verlegen
te willen maken, omdat deze door de schaarschte aan voedsel
buiten staat moest wezen, volgens het gebruik die allen te onder-
houden.
Die overweging kon ik niet anders dan billijken en waagde het
er dus maar o p , eerst tegen het vallen van den avond aan te
komen. Zeer wenschelijk vonden de mijnen dat blijkbaar ook n ie t,
want in vrij wat minder tijd dan anders, bereidden zij de over-
blijvende bataten en daar onze sagokoeken ook niet veel moeite
eischten, zaten wij kort daarop in de booten, om onze eigenlijke