104 GEBREK AAN VOEDSEL ONDER DE KAJANS.
yan de gemaakte snede in den hals uit door te snijden. Daardoor
konden zij al het bloed doen uitvloeien en opvangen, zooals zij
verder ook niets lieten verloren gaan, dat maar eenigszins bruikbaar
was. Met brandende houten schroeiden zij er het haar af en legden
het lichaam toen in de rivier, waar de buik en borstholte werden
geledigd en de inhoud gereinigd, om door hen, met den kop als
loon voor hun werk, gegeten te worden.
Met hunne zwaarden hakten zij het toen in kleine stukken, ge-
schikt om in petroleumblikken bewaard te worden. Blijkbaar werd
het vleesch verder niet naar den eisch bewerkt, ten minste twee dagen
later reeds bleek het, onaangename geuren te gaan verspreiden, zoodat
wij ons verplicht zagen het aan de Kajans ten geschenke te geven.
Deze waardeerden het ten zeerste en niet het minst het vele zout,
dat de blikken tusschen het vleesch bevatten. Zij zelf bewaren het
vleesch voor längeren tijd door het sterk te koken in kleine stukken
of door rooken, wat echter niet zoo goed voldoet. Visch wordt
altijd door rooken boven vochtig hout voor het langer bewaren
geschikt gemaakt. Het langer dan enkele dagen bewaren komt echter
niet voor.
Het viel den Kajans zeer van ons mede, dat wij in plaats van
dit varkensvleesch geen kippen van hen eischten en er deed zieh
nog eene gelegenheid voor, om Kwing Irang te toonen, dat wij niet
zoo wreed waren, als men ons vroeger wel afgeschilderd had.
Loengai, de Maleier, die den assistent-resident opgelicht had te
Samarinda, zwierf namelijk nog rond en vertoonde zieh nu hier dan
daar op de ladangs aan den Bloeöe. Kwing Irang stelde zieh voor,
dat ik hem onmiddellijk zou doodschieten, wanneer de man binnen
mijn bereik kwam en het viel hem als een pak van het hart, toen
ik te kennen g a f, de adat van het land te willen volgen en den
Maleier bij mij laten werken als boete voor de euveldaad. Gelukkig
vertronwde de vluchteling de zaak niet en liet zieh niet overhalen
bij mij te werken, want op een kostganger meer moesten wij in
deze omstandigheden goed toezien. Hij stal nog hier en daar wat
om te eten en verdween daarna een tijdlang naar den Barito.
Trouwens hij was het niet alleen, die ten koste van anderen
leefde, want het gebrek begon in enkele huisgezinnen te nijpen.
GEBREK AAN VOEDSEL ONDER DE KAJANS. 105
Tot nu toe had de bergrug aan den Boven-Broeni, die tot het
Kajangebied behoorde, voldoende sago opgeleverd voor de behoeften
van allen, die er kwamen sago kloppen. Zij zöchten daarvoor vol-
wassen stammen u it, die nog niet gebloeid hadden, hakten den stam
aan stukken van een 6 a 7 d.M. lengte en torschten dezen naar een
stroompje. Hier werden de stukken in de lengte gespleten, de
sagohoudende vezels van binnen met zware houten hamers murw
geklopt en daarna in lange troggen gedaan, gemaakt van uitgeholde
palmstammen en groote bladstelen van den palm. De murwgeklopte
massa wordt dan met de voeten uitgetreden, zoodat de sago medegesleept
wordt met het doorstroomende water en wat lager zieh afzet. Uit
een boom komt soms eene hoeveelheid, die als ze nog vochtig i s ,
bijna een vracht vormt voor twee man (30 ä 35 K.-G.).
De uit den gewonen sagopalm aan den Boven-Mahäkam gewonnen
sago heeft een lichtbruine kleur en droogt moeilijk. Yandaar dat
deze „boeloeng” zieh siecht laat bewaren en na een dag of acht
opgegeten moet zijn. Vroeger schijnt men zieh afgevraagd te hebben,
of het niet mogelijk zou wezen, om meermalen sago van een boom
te krijgen, ten minste eene overlevering behandelt deze vraag. Volgens
haar bevatte de sagoboom vroeger rijst in plaats van sago en een
man vond het toen jammer, om den boom geheel om te hakken.
Daarom hakte hij er een gat in , schepte de rijst er uit en stopte
de opening dicht met een stuk van zijn lendedoek van boomschors.
Toen hij echter later terugkwam, om opnieuw zijn rijst uit den
boom te halen, vond hij, dat de in de opening gestopte boomschors
door het geheele inwendige van den boom gegroeid was en de rijst
tot sago fijn geworden. Sedert moeten de Kajans die moeite doen,
om de sago van de houtvezels te scheiden.
In het land der Pnihings moet nog een andere sagopalm voor-
komen, dien zij „boeloeng teläng” noemen en die een witte sago
levert (Caryota purfuracea Blume). Door de hooge eischen, die de
bevolking moest stellen aan hun bosch van Sagopalmen, begonnen
de bruikbare stammen spoedig te dünnen en kostte het meer en
meer moeite en verre tochten, om goede exemplaren te vinden.
Waren de mannen niet sterk, dan leverde het slepen naar de beken
de grootste moeilijkheid op.