en met den voet hevig op den grond stampten. Ook vielen de
oogen dan dicht en, naar het verhaal, daalde hun geest voor een
oogenblik dan in den priester of priesteres neer, waardoor de kennis
hunner omgeving geheel verdween. Eene der yrouwen,. die veel
indrnk maakte, bezat blijkbaar een zeer zenuwachtige natuur, want
onder haar voordracht en het neerdalen van haar geest bleef zij
niet kalm als de anderen, maar wond zieh op, deed zonderlinge
passen, of kon op een oogenblik niet voort, greep de bamboe’s
vast en schudde die hevig, waarbij haar o-e en verdere bewegingen
de komst van hären geest aanduidden. Aan deze vrouw viel ook
de taak to e , om Oeniang, de tweede vrouw van Kwing, te onder-
wijzen en op te leiden tot dajoeng. Bij deze gelegenheid zeide
zij haar de wäre uitdrukkingen voor, wanneer die niet vlug te
voorschpn kwamen, wat nog al eens gebeurde. De twee vrouwen
stonden daarbij in het halfdonker voor de bamboe’s en zoodra het
oogenblik daar was voor het neerdalen van den geest, dan ontving
Oeniang eene waarschuwing met den voet. Op vrij onbeholpen
wijze volgden dan de gewenschte gebaren. Na eenigen tijd scheen
Oeniang’s geest voor goed te naderen, het weinige licht van een
paar harstoortsen onderschepten de nabijzittenden door er een
scherm voor te houden, waarna de oudste dajoeng den geest ving
in een doek, Oeniang een zwaard op het hoofd legde, als om dat
te splijten, waarop de geest door haar in het hoofd geblazen werd.
Behalve deze tooneelen, die op den duur vrij vervelend en slaap-
verwekkend werkten, boden de Kajan’s om ons heen in de half-
verlichte ruimte belangwekkende tooneelen aan door de verschil-
lende groepen, waarin twee ä driehonderd mannen, vrouwen en
kinderen bij elkaar lagen of zaten, met meer of minder aandacht
de bezwering volgende of met rooken en sirihkauwen den tijd doo-
dende. Yerscheiden vrouwen hielden zieh bezig met te zorgen, dat
de rook- en kauwlustigen niet te kort kwamen; bamboe’s met
openingen in den zijwand dienden voor het opnemen van de pro-
ducten harer vaardige vingers en deden onder de aanwezigen de
rondte. De kinderen lagen bijna alle tegen hunne ouders te slapen
of vleiden zieh in groepjes in een hoek en in de afgeschoten
kamertjes neer en vergaten daar de werkelijkheid om zieh heen,
Trouwens ook vele ouderen hielden het waken den ganschen
nacht niet uit en daar een plank als legerstede voor hen aan alle
eischen voldeed en ook de houding der meesten evengoed slapen
als waken toeliet, zoo bezocht nu de een dan de ander gedurende
eenigen tijd het land der droomen en verscheen slechts weer, als
de buurlui te bewegelijk of de dajoengs te luidruchtig werden.
Ook voor hongerigen had het hoofd gezorgd en tegen twee uur
moesten wij wat rijst en varkensvleeseh nuttigen voor de afwisse-
ling. De jongere leden der hoofdenfamilie lagen in allerlei houdingen
om ons heen te slapen en varkensvleeseh wekte hen zelfs niet uit
hunne diepe rust.
Eerst tegen den morgen zou de plechtigheid eindigen en de
eigenlijke bezwering van de booze geesten, die de ziekte veroor-
zaakten, plaats hebben. Terwijl alles toen donker gemaakt werd,
geraakten Bo BawaD en een paar vrouwelijke dajoengs bezeten door
hunne geesten, wonden zieh daarbij op, joegen den boozen geest
na door het lokaal en slaagden er in, hem zoo te verdrijven. De
nedergedaalde geesten van Apoe Lagan hadden ook water van de
rivier daar medegebracht en de familieleden van het hoofd werden
door de dajoengs daarmede besprenkeld, terwijl alle aanwezigen zieh
beijverden daar hunne vingers in te doopen en zieh het lichaam
er mede in te wrijven.
Bij deze plechtigheid blijkt duidelijk, dat de priesters en priesteressen
der Kajan’s voor bezield aangezien worden door een geest
van Apoe Lagan, die niet voortdurend in hen verblijft, maar bij
oproeping in den priester nederdaalt en hem dan in staat stelt, om
op te treden vooral tegenover booze geesten. Daarom roept de Kajan
de hulp der priesters in , om hem bij te staan in geval van ziekte
en ongeluk. De priesters bezitten een mannelijken geest, de vrouwen
een vrouwelijken. Wordt een afstammeling van priesters ingewijd in
de heilige wetenschap, dan is de hem bezielende geest een afstammeling
van die zijns vaders of van die zijher moeder. Slechts de
ingewijden kunnen zien, of iemand geschiktheid bezit, om door een
geest bezield te worden; daarbij schönen zij niet te letten op bijzonder
zenuwachtige individuen, ten minste onder de Kajan’s onderscheidde
zieh slechts een vrouw van de acht door lichte opgewondenheid,