Ik bleef aandringen en zoo beloofde hij te zullen zorgen, dat ge-
scbikte menscben ons den berg opvoerden.
Behalve de vestiging in zijne onmiddellijke nabijheid volgden ook
nog twee lager gelegen lange huizen, Oema Pala en Oema Wak zijne
beyelen en de laatsten voldeden vooreerst aan den eisch, den weg
te kennen, dien zij zelf bij het getah zoeken hadden aangelegd; boven-
dien belette op dit oogenblik hun adat n ie t, dat zij zicb een nacht
van buis begaven. De besprekingen namen echter twee dagen in
beslag en zoo togen wij eerst, op den morgen van den 30en April
naar bet huis, waar onze gidsen woonden. Geen der Kajans van
Kwing Irang wilde zieh wagen in deze bosschen en daarom voeren
wij met ons zessen de rivier a f, begeleid door Bang Jok en zijne
roeiers, die ons zelf naar de Oema Wak wilde brengen. Het regende
dien morgen nog al en daarom rekenden de bewoners er niet op,
dat wij komen zouden; van daar dat het vrij lang duurde voor
allen weer bij elkaar en toegerust stonden om den tocht aan te
yangen.
Een paar duizend meter beneden Oema Wak landden wij aan
den voet van den hoogen, modderigen rechteroever, welke door den
regen in een toestand verkeerde, die ons verplichtte zonder op het
verzinken en afglijden te letten, onder aan de overhangende takken
der läge boomen ons naar boven te werken. Daar stonden wij
spoedig druipnat onder het läge lover van opgaand struikgewas en
zagen toe, hoe onze nieuwe vrienden het aanlegden, om onze goe-
deren te vervoeren. Voor dit uitstapje beperkten wij ons tot het
niterste in de uitrusting en zoo leverde het verdeelen onder elkaar
wat de zwaarte van den last aangaat geene bezwaren op. Nu ging het
eerst längs een echt Dajaksch pad door hetzelfde struikgewas, over om-
gehakte boomen, heuvel op en heuvel af en onder de hand door-
waadden wij talrijke stroompjes, die zieh door den regen tusschen
alle hoogten gevormd hadden.
Zeer langzaam stegen wij en toen de gidsen ons, na een uur
geloopen te hebben, in het hooge bosch voerden, wees omdrieuur
de barometer eerst eene hoogte van 100 M. boven ons punt van
uitgang. Met den zoon van het hoofd als gids en een anderen
stevigen man liep ik aan de spits vooruit, maar hoewel het boschpad
nu niet veel meer te wenschen overliet, moesten wij toch tel-
kens wachten, om het overige gezelschap niet uit het oog te
verliezen. Een flinke marsch viel oogenschijnlijk minder in den
smaak, ten minste reeds spoedig deed men eenige pogingen, om
aan het inrichten van een bivouac te beginnen. In mijne beide ge-
leiders vond ik echter gewillige menschen, die het half met mij
eens waren, om dien dag reeds zoover mogelijk te stijgen, zoodat ik
maar opbrak als de andere kwamen, met het gevolg, dat wij toch
goed vooruitkwamen. Zooais in den regel het geval i s , hadden wij
eerst een rüg te bestijgen, welks kam ons vervolgens voerde , waar
wij wezen moesten. De weg bleef voortdurend getuigen van het
veelvuldig gebruik, dat de boschproductenzoekers er nog kort ge-
leden van gemaakt hadden en het alleronaangenaamst netwerk van
rotan en andere lianen ontbrak op den grond geheel. Slechts hier
en daar had de man, die voor mij liep , wat sedert gevallen dood
hout op te ruimen; bovendien stonden er zwaar gewortelde boomen
soms midden op het smalle pad, zoodat het een klimpartij over
deze gladde hechtorganen kostte, om de helling op te komen.
Händen deden op zeer steile plaatsen gelukkig even goed dienst als
voeten en bevielen daar ook veel beter in het gebruik, zoodat geen
van ons naar beneden tuimelde.
In den achtermiddag hield het ook op met regenen boven de
boomen, hoewel er onder toch nog druppels genoeg vielen; het
beloofde echter een kalmen nacht en de mogelijkheid, om na ver-
wisseling van kleederen nog eenigen tijd buiten de klamboe te
kunnen blijven. Reeds trokken wij enkele overblijfselen van vergane
hutten voorbij, toen ook mijn tweetal pogingen begon aan te
wenden, om niet verder te gaan en op eene hoogte van 450 M.
verzekerden zij, dat er hooger op geen drinkwater meer te vinden
zou wezen en wat mij erg tegenviel, ook geen holen onder de van
beneden zichtbare rotswanden. Daarom moest er een hut gebouwd
worden en hielden wij nog juist tijd over, om dit voor zonsonder-
gang te doen. Hier moest het water reeds op meer dan 300 M.
afstand gehaald worden en zoo toog Lahidin naar deze bron, toen
hij haar ingenomen vond door een grooten neushoorn, die echter
onmiddellijk de vlucht nam. Wij lieten ons daardoor echter niet