Tusschen de kaken i en c steekt de tong u it, terwijl het oog zieh
bevindt bij k in een eigenaardige vervorming van een kop bij i, een
figuur, die bij het styliseeren lang het hoofd in de motieven blijft
voorstellen.
De onderste kapstok, fig. 3, vergeleken met dien van flg. 2, toont
aan, hoezeer de gebogen lijnen de overhand kunnen nemen op de oor-
spronkelijke motieven van slangachtige figuren, van welke mennog
slechts bij n een overblijfsel vindt in een naga-figuur met kop bij
m, kaken bij n , tong bij t en lichaam bij o. Beziet men echter de
verbindingsfiguren bij p nader, dan blijkt, dat aan den kunstenaar
bij het vervaardigen en uitwerken een samenstel van kaken en
tongen voor den geest moet gestaan hebben.
Hoe rijk de verscheidenheid is van patronen, uit deze motieven
voortgekomen, blijkt het duidelijkst bij de bezichtiging der teloe
kalong, besneden bamboekokers, welke de Kajans in vele soorten
weten te maken, maar bijna bij allen vindt men sporen terug van
den oorsprong der motieven uit slangvormige lichamen en koppen.
Het fraaist bewerkt is de koker N°. 1 uit de Mendalam-collectie
(PL CIY fig. 1) en van veel smaak getuigt daarbij de vulling der
lange driehoekige vakken, maar in alle krullen springen hier over-
blijfselen van diermotieven in het oog. In dit opzicht is N”. 8 het
verst afgeweken, daar zij hier bijna niet meer te vinden zijn.
Terwijl bij het versieren der bamboekokers de spiraal in vele
variatien voorkomt en bijna uitsluitend wordt aangewend, zagen
de Kajan-kunstenaars bij de zwaardscheden, boekar malat, zieh
gedwongen naar andere motieven om te zien.
Het meest ontmoet men op deze scheden rndimenten van mas-
kers, die, behalve door enkele kenteekenen, niet meer als zoodanig
terug te vinden zijn. Daar de verlengde kaken in den regel nog te herkennen
zjjn aan de rijen tanden, zoo verschaffen deze al spoedig een
vast gegeven voor het ontleden eener versiering. Zoo doen de tanden-
rijen bij a op de scheden 4 en 5 van PI. CV fig. 1 onmiddellijk besluiten,
dat de daarbij gebogen lijnen kaken zijn en het valt in den regel niet
moeilijk daartnsschen de tong als een fijn staafje te ontdekken.
Yerder bieden de patronen van 4 en 5 een groot onderscheid aan, want
terwijl van N°. 5 bij b zieh het oog in een bijna normale stelling
II . 364.
Teloe Kalong. Besneden bamboekokers van de Mahäkam Kajans.