drie dagen ook de Kenja’s bet om e Yen als de stammen in de nabijbeid.
bij mij binnen te komen en daar zieh uit nieuwsgierigheid of uit nood-
dwang te doen bebandelen, een uurtje op den grond neer te zetten en toe
te zien. Een der hunnen, die reeds lang leed aan diarrhee, noopte
hen om bij mij hulp te gaan zoeken en zoo versehenen zij met hun
drieen voor bet doen van dezen eersten stap. Op de gewone wijze
door bet toedienen van eene hoeveelheid laudanum in water en bet
geven van eenige diaetetische wenken, hield de aandoening spoedig
op en dit gaf den anderen vertrouwen genoeg, om nu en dan ook
eens voor hun genoegen te komen of om eenige van bunne aarden
rijstpotjes te verkoopen. Hierdoor gevoelden zij zieh een week later
zoo op hun gemak tegenover mij, dat hun aanvoerder medieijnen
vroeg om naar zijn huis aan de Kajan-rivier mede te nemen als een
bewijs, dat bij mij gezien had. Tevens verzocht bij mij, hem te
bezoeken, wanneer ik weer aan den Mahäkam mocht komen; de
reis was niet verder dan vijf nachten den Bo op en onder bet tegen-
woordig hoofd Amoen Koeling moest een verblijf onder hen niet
al te gevaarlijk wezen.
Evenals de sebuwe Kenja scheen ook Bang Jok eenigen tijd
noodig te hebben, om zieh aan bet denkbeeid te gewennen, nader
met ons te verkeeren. Wel zorgde bij goed voor ons, want overdag
bleef de Boeginees, dien wij reeds in Batoe Sala vonden, ter onzer
besebikking en des nachts moest een gezelscbap van zes jonge
mannen bij ons buis de wacht bouden, maar zelf nam Bang Jok
eerst eens op, boe bet met bet verkeer bij ons liep. Den derden
avond, na bet eten, besteeg echter dit gewichtig personnage ook
de bouten trap naar onze woning: daar waakte alleen Demmeni,
die zieh onledig bield, met bet ontwikkelen en uitwasschen van
photografische negatieven. Met dezen bleef bij in gesprek tot laat
in den nacht en gaf zijn voornemen te kennen, den volgenden
avond wat vroeger te komen.
Dit gebeurde dan ook; met een drietal der zijnen maakte bij
’s avonds tegen zonsondergang zijne opwaebting en wij hadden zoo-
veel samen te bespreken, dat het aan stof tot een opgewekt onder-
boud, om bet wantrouwen te verdrijven, niet ontbrak. Yooreerst
stelde hij groot belang in mijne wapens, van welker uitwerking
te Bätoe Sala zijn Boegineesche slaaf hem wel bet noodige zal
verteld hebben. Het verwonderde bem, onze lichte Wincbesterbuksen
te zien, waarin wij 12 schoten konden laden; tot dusver bracht
men bem slechts groote, zware repeteer-geweren aan, die op jaebt
in het bosch op den duur te moeilijk te dragen waren. Nog een
ander groot nadeel deed zieh bij deze geweren voor, dat bij de
ammunitie slechts in beperkte hoeveelheid kon krijgen en niet zelf
weer vervaardigen, zoodra die opwas. Een paar soorten patronen
verzocht hij mij later voor hem in groot aantal mede te brengen
tot iederen prijs, dien ik er voor zou willen eischen. Hij kon zieh
deze weelde veroorloven, want zijne bosseben werden in de laatste
tijden zoo ijverig geexploiteerd voor bet winnen van getah pertja
en rotan, dat bet geld bem voor zijn doen als toestroomde; van-
daar dat vele zwervelingen bij bem een verblijf zöchten en de
bandelaren van beneden allerlei merkwaardigbeden medenamen, om
aan bem te verkoopen. Zoo verkreeg hij de repeteergeweren, die
van uit Koetei ingevoerd werden en evenzoo kwam een klok
met speelwerk in zijn bezit. Daar ik in zijne woning niet mocht
komen, bleef de rest van zijn huisraad voor mij verborgen, maar
volgens de geruebten moest het merkwaardig wezen. Bijzonder uit-
lokkend leek mij een bezoek bij hem niet, want even tijdelijk als
de andere, zag ook zijne woning er uit. Hij had zieh laten ver-
scbalken door de fraaie oogen van een onaanzienlijk meisje van
zijn stam en woonde nu bij zijne seboonouders in. Bij haar kreeg bij twee
hinderen, die echter, volgens de opvatting ook bij de L ongglats, door
de läge afkomst der moeder niet in aanzien stonden als hun vader.
Over staatkundige vragen, die ons beiden in den grond het
meeste belang inboezemden, liep deze eerste maal het gesprek niet,
maar de gelegenbeid daartoe liet niet lang op zieh wachten.
Den tweeden dag reeds legden twee booten van de Pnihings bij
mijne Kajans aan de overzijde aan, bet waren Paren en een aantal
volgelingen, die den prijs van hun boot aebterna voeren en ook
niet draalden, zieh bij mij te vertoonen. Met bem bezochten Kwing
Irang en Bang Jok mij reeds den volgenden avond en met ons
vieren bespraken wij toen de aangelegenheden, die de boofden hier
het meest bezig hielden, Al beel spoedig bracht Bang Jok bet ge