dagen in mijn hut uit te zien als in de dagen van Tandjong Karang.
Van ’s morgens tot ’s avonds trad nu de een dan de ander binnen,
om mijn hut met zijn levenden en dooden inhoud te zien of allerlei
kleinigheden van vruehten, eieren en voorwerpen van dagelijkscb
gebruik te koop aan te bieden, en zoo een gelegenheid te krijgen, om
eenige aangename oogenblikken in het doorsnuffelen van rnijne fraaie
ruilmiddelen door te brengen. Het maken van een praatje en het
laten zien van de reeds door de faam algemeen bekende platen van
Bock, verzämelde soms van twintig tot dertig mannen, vrouwen.en
kinderen op den vloer, zoodat er mij niet anders overbleef, dan mij
zeer rüstig op mijn stoel te houden. Trouwens als afwisseling in
de vrij eentonige dagen, stelde ik deze drukte op hoogen prijs,
waar nog bij kwam, dat wij ons door den ongewonen toevoer in
weelde baadden en bijv. een hoeveelheid eieren kregen als nog
nooit te voren benevens verscheidene trossen eetbare pisaDg.
Ieder van hen moest een kleine hoeveelheid tabak bebben en,
wanneer zij een zeer günstigen indruk maakten, een weinig zout, een
artikel van weelde, dat velen hunner in geen maanden geproefd
badden. Gelukkig begrepen zij ook hier, dat bet mij ondoenlijk
wezen moest veel te geven, trouwens zij stelden door hun groot
aantal aan rnijne inkoopen te Long Tepai booge eiseben.
Nog meer won ik bun aller harten met bet bebandelen van zieken,
die door het volslagen ontbreken van een voorraad voedsel, bun
komst bij mij badden moeten uitstellen tot nu, en daardoor eerst
zeer verzwakt mijn bulp konden inroepen. Gelukkig bleek ook bün
gestel een bijzondere veerkracht te bezitten, wanneer het proces
niet al te ver gevorderd was en in den loop dier vier dagen gelukte
bet mij , menigen malaria- en buiklijder in veel günstiger toestand te
doen terugkeeren dan bij gekomen was. Anderen spraken met mij
af, om zoodra bun rijstvoorraad bet toeliet, voor een langduriger
behandeling in rnijne nabijheid te komen wonen.
Niet weinig werden zij in bun vertrouwen op eene langdurige
behandeling versterkt door het versehenen van een man, dien men
reeds in de eerste dagen van mijn verblijf aan den Bloeöe tot mij
gebracht bad en dien men ook onder ben als verloren bescbouwde.
Hij telde ongeveer 25 jaren, had in zijn jeugd lange jaren aan
lues geleden, waarvan zijn huid nog uitgebreide sporen en littee-
kens vertoonde en sedert bad de koorts hem niet weer verlaten.
Hij zag er bij zijn aankomst dan ook grijsbruin en sterk vermagerd
uit, behalve zijn bnik, die zoo sterk was uitgezet, dat de bekleed-
selen glommen door de spanning en zijn navel geen verdieping
meer vertoonde. Bij onderzoek bleek zijn milt ver over den navel
naar rechts te reiken en in het bekken met zijn ondereinde te ver-
dwijnen; de consistentie leek op die van hout, terwijl de miltgroe-
ven door den buikwand heen zichtbaar waren. De lever stond met
zijn onderrand 12 cM. onder den nbbeboog. Op dezen vriend liet
men mij bet eerst rnijne medische bekwaamheid ten toon spreiden,
waarschijnlijk uit de overweging, dat daarbij niet veel verloren kon
gaan. Dit gevoelen deelde ik met ben, maar toch begon ik aan bet
werk en betoogde aan de familieleden, dat bij bepaald in rnijne
omgeving moest blijven. Dit vonden zij goed, wanneer ik hem maar
te eten wilde geven, en dit maakte op de velen, die ik in den beginne
moest voeden, geen groot verschi.!. Zooveel ik durfde, moest de
patient naast mijn rijst ook een dosis ebinine slikken, welke ik
enkele dagen tot 1 1 / 2 gram opvoerde met den uitslag, dat de
dagelijksche koorts wegbleef en hij grooter en grooter eischen aan
rnijne menage ging stellen. Na tien dagen echter stond hem de
chinine zoo tegen, dat hij zieh naar zijn rijstveld terug liet roeien.
Wat later echter verscheen hij opnieuw, daar de koorts was terug-
gekeerd en wederom begonnen wij de ebininekuur. Aan bet einde
van acht dagen kreeg bij echter zulk een neusbloeding, dat ik hem
den neus moest tamponeeren, wat wel een eenigszins vreemden indruk
op hem maakte, maar toen de bloeding ophield, toch zijn tevre-
denbeid opwekte. Een paar dagen later berbaalde zieh dit in mindere
mate en daar hij toen dacht op den duur dood te zullen
bloeden, vroeg bij naar buis te mögen terugkeeren met wat chini-
nepoeders, die hij beloofde geregeld te zullen gebruiken.
Een paar maanden hoorde ik verder niets , tot mijn vroegere
patient nu in levenden lijve voor mij stond tot verbazing niet
alleen van mij maar van velen, die hem vroeger gekend hadden.
Hij was nu een vrij goed gevoede man, die flink op zijn eigen beenen
ging en er van sprak, om palen in ’tbosch te gaan kappen voor