wisseld met ngaräng een soort van recitatief, dat door een reeks
achter elkaar stappende en stampende jonge mannen en vrouwen
wordt opgedreund, onder begeleiding van een zwaar neerkomen van
den voet op den planken vloer, aan het begin van iedere nieuwe
maat.
Wel ontwaakten wij daardoör telkens, maar het kalmeerend idee
van nu toch vooreerst niet meer verder te moeten trekken, sloot
ons spoedig de oogen weder en den volgenden morgen verma'akten
de jonge mannen zieh reeds lnide met het balspel voor onze wo-
ning, toen wij naar b.uiten traden. Voor ons aan de overzijde van
den houten weg werd een plaats vrijgehouden, om er speien en
hanengevechten te houden, welke door den invloed van het binnen-
landsch bestuur aan de benedenrivieren niet meer in zwang zijn,
in de bovenlanden echter nog tot de voornaamste vermaken der
hoofden behooren. Op dezelfde wijze wierpen de jonge mannen
met tollen van denzelfden vorm als aan den Mendalamy; vereenig-
den zieh echter in veel grooter getale dan daar.
Wat later bleven slechts de jongeren over en begaven de oude-
ren zieh naar beneden aan den Bloeöe in het bosch, om zieh daar
uit te dosschen voor hun maskerdans. Zij verborgen daarbij hun
lichaam geheel in uitgerafelde pisangbladen, die in tweeen gesne-
den volgens den middennerf strooken leverden , met w.elke armen
en beenen en de romp tot aan den hals toe omwonden werden. Praai
afgewerkte houten maskers, die door hun grootte en door hun nette
beschildering günstig bij die van den Mendalam afstaken, droegen zij
vöör het gezicht onder een met vele yeeren versierden strijdhoed. Zoo
verdween de geheele persoon met handen en voeten onder de groene
massa, welke volgens de Kajans eerder koel dan warm moest we-
zen. Om tien uur ongeveer kwamen zij allen terug en begonnen
op de maat van een gong een dans op het vrije veld voor onze
woning, dat ook door de aanwezigen in de awa’ geheel overzien werd.
Bijzonder troffen wij het, dat men nog niet zoo met angst voor
-het photographeeren bezield was als later, want de zoon van het
hoofd hielp zelf mede, om Demmeni in staat te stellen opnamen
te maken, waaraan wij eenige onzer belangwekkendste resultaten
te danken hebben. Had de gewoonte geeischt, dat men als aan