Bovendien verkregen wij op andere wijze nog verscheidene bij-
zonder goede opnamen door middel van een photo-jumelle, die
aan eene zijde het te photographeeren beeid liet zien door een rood
glaasje en aan de andere zijde een momentopname op een plaat
bracht. Wij lieten nu het toeslel doorgaan voor een kijker (tropong),
waardoor men alles rood (bla) zag en de verraste Kajan’s die door
het roode glaasje keken, konden zieh hest voorstellen, waarom wij
allerlei zoo dikwijls met dezen „tropong bla” bezagen. Berst geheel
op het laatst begonnen de Kajan’s het toestel te wantrouwen, maar
niet voor wij vele anders niet te verkrijgen opnamen gemaakt hadden.
Evenals onder de Kajan’s aan den Mendalam vermaakte de jeugd zieh
hier bij deze feesten met een bijzonder spei; zij maakten yan een
soort dünnen bamboe met zeer lange leden kleine blaaspijpen , waaruit
zij elkaar met kleiballetjes bestookten. Soms verdeelden zij zieh in
partijen tegenover elkaar, waarbij zieh in den regel die van gelijken
leeftijd tot een groep bijeenvoegden, een anderen keer trachtte de
een den ander op de vlucht te drijven , en ook wel legden zij proeven
af van gehardheid tegen pijn door hun naakte huid, van het been
in den regel, bloot te stellen aan de kleipropjes hunner kameraden,
die dit op hunne beurt ook ondergingen. Hoewel de kleipropjes van
uit de verte vrrj onschuldig aankwamen, was het merkwaardig om
te zien, hoe ook bij den onderlingen strijd in groepen nu eens de
eene dan weer de andere als door een paniek op de vlucht g in g ,
soms zonder merkbare aanleiding, ook wel door het plotseling bestookt
worden van een onverwachte zijde; de tegenpartij stormde hen dan
door het struikgewas over doode boomen en balken, die voor het
huis lagen, onder groot gejuich achtema, om op hun beurt voor een
paar monden vol kleiballetjes halt te höuden en terug te trekken.
Slechts jongens beneden veertien jaren namen aan deze gevechten
deel, de ouderen vermaakten zieh alleen in zooverre er
mede, dat zij ’s avonds na een uur of vijf naar de jongeren keken,
of hun buik aan een tegenpartij als schijf leenden voor kleiballetjes
uit houten blaaspijpen (mpoet), die wel korter waren, dan die
voor pijltjes, maar de projectielen toch zoo deden aankomen, dat
de piek onmiddellijk rood werd en opzwol.
Naar zij vertelden, moet het vroeger de gewoonte geweest zijn,
naast het speien met de blaaspijp, elkaar te bevechten met houten
zwaarden, zoodat men vroeger bij de intrede van den oogst, be-
paalde spiegelgevechten schijnt gehouden te hebben.
De mannen bezaten trouwens nog een ander middel, om zieh te
vermaken, dat eerst in lateren tijd in zwang gekomen w a s; ver-
scheidenen hunner hadden van de ladaugs namelijk hunne vecht-
hanen medegebracht, welke zij op het open pleintje voor de wo-
ning tegen elkaar lieten strijden. Meer dan de kamp zelf schenen
echter de overleggingen vooraf en de toebereidselen, aan de deelne-
mers belang in te boezemen; hun weddenschappen maakten dien
ten minste niet opwindend, wänt de eigenaars der dieren konden
daarbij behalve hun haan, niet veel meer dan een eenvoudig werk-
zwaard of een bijl verüezen. De omstanders gingen zieh ook in het
wedden niet te buiten, want de gewone inzet bestond in een kelum,
een . soort gestreepte kraal, die ik reeds bij honderden onder de
Bloeöebewoners had verspreid. De meeste oudere mannen deden
hieraan niet mede en eerst in den lateren tijd schijnt zieh deze
liefhebberij wat verspreid te hebben door den geheelen stam; vol-
gens Kwing kenden de Kajan’s vöör twee geslachten nog geen
hanengevechten. Verreweg de meeste Pnihing’s bezitten nog geen
vechthanen.
Heel veel lust om elkaar aan te vliegen, betoonden de kam-
pioenen dikwijls n ie t, wat zieh trouwens best liet verklären door
de langdurige hongerperiode; slechts Kwing had de zijnen in dien
tijd nog kunnen voeden, maar tegenover zijn stamgenooten kwam
hij niet uit, slechts stelde hij nu en dan een haan zonder stalen
sporen tegenover een anderen, om zieh zelf te vermaken en te zien,
hoe strijdlustig zijne kweekelingen nog waren. Al die hanen had
men het soliede hoornen gedeelte hunner sporen afgezaagd met een
stukje blik, zoodat ze zonder gevaar ook wel eens tegen elkaar
losgelaten konden worden. Na een paar uitvallen vingen de eigenaars
de strijdenden echter reeds weer op , vooral uit vrees voor
eene nog mogelijke verwonding der oogen.
Op het pleintje vöör mijne woning hood de verzamelde menigte
van een paar honderd menschen op die avonden een gezelligen aan-
blik aan; wel zagen velen er vervallen en mager u it, maar de