58 JAGEN DER KAJANS.
vleesch en jagen het dus ook niet. Daarbij boezemt het hun zoo-
veel vrees in , dat zij onmiddellijk op de vlucht gaan bij eene
ontmoeting.
Op deze wijze kon er dus Tan verveling geen sprake wezen, de
voornaamste schadeloosstelling voor de weinige gastronomische ge-
noegens, die de toekomst ons beloofde.
Yooreerst eyenwel scbikte het nog al, want zoolang wij er niet naar
vroegen, van welk dier het vleesch. dat werd voorgezet, afkomstig
was, ging het zeer goed om, wat dat artikel betrof, van de op-
brengst van de jacht te leven. Er bleef namelijk niet veel tijd over,
om zieh toe te leggen op de jacht van wild, dat, zooals herten en
wilde varkens, in den regel eetbaar geacht wordt. Het bleef de
hoofdzaak, om zooveel mogelijk van allerlei dieren te verzamelen
en van deze waren wel verreweg de meesten eetbaar, maar niet
volgens Europeesche begrippen. Dank zij echter de bekwaamheid
van onzen kok, bleken alle gebraden zeer goed te eten te wezen
en zelfs groote rhinocerosvogels, otters en eekhorens voldeden ons
in dat opzicht.
Hoewel de Kajans, naast het schieten met de blaaspijp, verschil-
lende wijzen aanwendden, om het wild te verschalken, waren de
resultaten toch zeer middelmatig. De meesten van hen brachten
weinig of niets thuis en dienden slechts, om een eigenlijk jager te
begeleiden. Yan dezen leverde de afstammeling der Poenans, Asau,
ons evenveel als alle anderen te samen en toch spanden ook dezen
zieh in , om hun plicht te doen.
Reeds na een paar dagen begonnen zij met strikken te zetten;
daarvoor ook vereenigden zieh meerderen om een, die den roep
bezat, van daarin bijzonder bekwaam te wezen. Kwing Irang zelf
legde zieh hier ook op toe en zond reeds den tweeden dag een
boot naar zijn huis, om de strikken van daar te halen; zij beston-
den uit dik touw, gedraaid van boomschors eener bepaalde soort
en met een lis van voren voorzien. In onze omgeving ontdekten
de Kajans ook spoedig een paar exemplaren van de gewenschte
boomsoort en nu zat het geheele gezelschap, zoo de jacht hen
niet bezig hield, boomschors uit te rafelen en de einden van 3 tot
4 d.M. lang met de hand over de dij in elkaar te draaien.
JAGEN DER KAJANS. 59
Voor het touw van deze strikken schijnt men, wellichtonbewust,
om de minder zichtbare donkerbruine kleur boomschors gekozen te
hebben, want het gewone dünne touw, dat op uitgebreide schaal
voor het vervaardigen van netten gebruikt wordt, vervaardigen zij
door eene andere grondstof in dünne eindjes in elkaar te draaien.
Deze bestaat namelijk uit het hout van een liaan (klea of tengäng),
waarvan 3 ä 4 d M. lange stukken gedroogd en daarop gescheurd
worden in vezelstrooken, die zeer buigzaam en licht grijs van
kleur zijn.
De strikken legde men in openingen van een lange kunstmatige
haag, die aan loopvogels en kleine zoogdieren belette, om anders
dan door die doorgangen längs de helling van een heuvel of over
den top verder te trekken.
Over verscheidene honderden meters legde Kwing Irang met be-
hulp van omgehouwen struiken zulk een haag aan, vele openingen
openlatende bij dünne stammetjes, welke, omgebogen, als veer
dienden om den daaraan bevestigden strik in de hoogte te trekken,
wanneer de weerstand ontbrak, die ze gebogen hield. Dit geschiedde
door middel van een dun touwtje, dat met het eene einde aan den
top van het stammetje was bevestigd en aan het andere einde een
6 c.M. lang houtje droeg. Dat staafje werd beneden op den grond
gekneld tusschen een gebogen stokje, dat aan weerszijden in den
grond stak en den rand van een uit gespleten bamboe gevlochten
vloertje. Het Vierkante vloertje steunde met een rand op den grond
van den doorgang en met den tegenovergestelden tegen het houtje
van de lijn aan den boomtop. De veerkracht van het gebogen ge-
houden boompje trok het houtje zoo sterk tegen dezen rand, dat
het bamboe vloertje van misschien 2 d.M. in het vierkant hellend
gehouden werd. Door nu den eigenlijken strik met het eene einde
aan den boomtop te verbinden en het andere einde in den vorm
van een lis op het hellend vlak uit te breiden, maakt men dat een
stap op het vlak dit naar beneden op den grond doet klappen,
het houtje losschiet en den boomtop niet meer naar beneden gebogen
kan houden, waardoor de lis mede naar boven wordt ge-
slingerd. Iemand, die er goed den slag van heeft, legt nu de lis
zoo onder een paar bladen op het vloertje, dat iedere poot, die