de yergaderden, van welke geen enkele wegging, maakte ik het
mij gemakkelijk, hing mijn geladen revolver aan de leuning van
nlÜn stoel, welks zitting als lessenaar dienst deed en nam plaats
op een schijf hout als zetel. Terwijl ik zoo den brief bij elkaar
zocht te brengen, hielden allen zieh doodstil onder den indruk der
gewichtige handeling en zoo dunrde het niet al te lang voor het
epistel klaar was. Voor mijne toehoorders vertaalde ik den inhoud
eerst in t Maleisch en daarna in ’t Boesang, en nadat Kwing nog
voor zijne geruststelling aan Kaharon gevraagd had, of de twee
vertalingen denzelfden inhoud hadden, kon ik den brief verzegelen
en stelde hem aan Kaharon ter hand. Met voldoening over het
aanvankelijk succes, vluchtte ik nu ook uit de volgepropte ruimte
en zette mij op het bordesje aan den rivieroever neer, om van de
fraaie lichteffecten en de frischheid van den vallenden avond te
genieten en nog eens voor de zooveelste maal uit te rekenen, wan-
neer de reis naar beneden nu zou kunnen beginnen.
Gedurende de toebereidselen voor den tocht naar Sorawak en
het wachten tot het den Mahäkam gelieven zou, laag te worden,
moesten de twee gevangenen, om ze niet te dicht bij de familie
te houden en pogingen tot bevrijding te voorkomen, naar de mon-
ding van den TjShan worden gevoerd. Dit geschiedde, zonderling
genoeg, door de Maleiers, die van den Boesang pas aan den Mahä-
kam gekomen waren; waarschijnlijk vertrouwde geen der hoofden
de anderen volkomen, of wilde geen hunner den naam hebben
het meest handelend te zijn opgetreden. Voor Belare moest het
PÜnUjk wezen, aangezien een van de twee een nabestaande zijner
vrouw was.
Het vervoeren ging, evenals de geheele behandeling derkwestie,
zeer kalm in zijn werk. Het tweetal had men alleen de beide
handen gestoken door nauwe openingen van een in tweeen gespleten
plank, zoodat deze goed om de polsen sloten, wanneer de
beide helften met rotan aan elkaar gebonden waren. Ieder van
hen liep met een man, die hem een arm over de schouders legde,
zoodat het meer van een vertrouwelijke wandeling had, dan van
een gevankelijke wegvoering; aan verzet dacht men waarschijnlijk
ook niet. Wel vreesde men, dat zij op reis misschien niet zouden
willen eten of loopen of zieh uit wanhoop uit de booten in het
water laten vallen.
Daar ook Paren uit den Tjehan aan de besprekingen deelnam,
zoo trachtte ik hem nog eens op zjjn hart te drukken, met het
brengen van de groote boot niet te wachten tot de rivier goed
daalde, daar wij nog vrij wat in te richten hadden. Hij verkeerde
echter zoo onder den indruk van het gebeurde, dat hij slechts half
luisterde en toen ik hem er nogmaals goed op wees, vond Kwing,
dat ik te heftig sprak en dat ik dergelijke zaken beter door hem kon
laten in orde brengen. Ruw optreden deed ik toch niet, maar de
Bahau’s kunnen zelfs een wat afdoende bespreking der zaken niet
verdragen, alle onderhandelingen worden zacht en omslachtig afge-
daan en, ook als het er op aankomt, is iedere andere wijze uit
den booze.
Bij het afvaren naar den Bloeöe, verkeerden onze Kajan’s in zeer
opgewekte stemming en hoewel de zon hevig blakerde, roeiden de
booten om het hardst, waarbij de fantastische kleeding der roeiers
een eigenaardig schouwspel aanbood. Ondanks het verlangen, de
thuiszittende vrouwen gerust te stellen, voelden wij ons verplicht,
om te Long Boeleng aan te leggen, aangezien Kaharon gevraagd
had, om den Maleier Oetas, als vertegenwoordiger der Kajan’s
mede te krijgen naar SSrawak. Deze betoonde echter niet veel lust
en wel vooral, omdat hij meende niet in staat te zullen wezen op
reis te voorkomen, dat de twee gevangen Pnihing’s bij moeilijkheden
met hen, door hun geleide zouden worden vermoord, ten einde alleen
de hoofden over te brengen en hij wilde niet de verantwoordelijk-
heid daarvan op zieh nemen. Waarschijnlijk speelden ook nog wel
andere redenen een rol bij dit besluit, maar medegaan deed hij niet.
Den 23steu, den dag na onze terugkomst, bestond er verschil
van meening onder de Kajan’s , of de siechte periode van de maan
reeds was ingetreden of niet; door den invloed van Kwing kreeg
ik Bo Bawan en de zijnen er to e , om opnieuw uit te gaan tot
het zoeken van günstige voorteekens voor de reis naar beneden.
Bij onze vaart naar de Pnihing’s legde Kwing Irang voor de hut
aan, die de vogelzoekers in ’tbosch aan den Bloeöe voor dit doel
hadden opgericht. Dit verbrak evenwel het „lali” der plaats, die