Kajans er zöovelen en van zooveel soorten, dat het vinden van een
nieuwe tot op het laatst van ons verblijf een gewoon iets was.
Niettegenstaande den hoogst onaangenamen geur, die vooral de
grootere exemplaren verspreidden, verrukten zij ons telkens weer
door den rijkdom van kleuren, welke hun lichaam versierde. In het
bijzonder vertoonden zij een sterken metaalglans over alle deelen
en daar deze goed bestand bleek tegen drogen en conserveeren in
vloeistof, vormden zij spoedig een glanspunt onzer verzameling.
In de onmiddellijke nabijheid van de Kajan-vestiging vonden noch
de jagers, noch de botanische verzamelaars het öerbosch zoödanig,
als zij dat voor een günstigen uitslag hunner pogingen wenschelijk
achtten; vooral voor de jacht leende zieh het dichte kreupelhout
op de oude rijstvelden zeer weinig, zoodat ook in dat opzicht de
opbrengst niet aan de verwachtingen beantwoordde.
Zoo kwam als vanzelf het plan op, om een betere gelegenheid
zelf in het oorspronkelijke bosch op te zoeken; daar zou allicht
meer voor onze verzamelingen te vinden wezen en konden wij er
in slagen, om een zeker aantal mannen mede te krijgen, dan
moesten deze zieh gewennen vooreerst aan onze tegenwoordigheid
en verder aan het verzamelen voor ons. Zoo zij eerst een zekere
som uitbetaald kregen, zouden zij misschien later nog meer wenschen
te verdienen. Op mijn voorstel ging Kwing Irang dadelijk in , maar
voor hij met de zijnen er over sprak, wenschte hij eerst den uitslag
af te wachten van de zending mijner mannen om rijst bij de ’Ma
Soelings. Zooais ik wel verwachtte, achtte hij zieh verplicht per-
soonlijk voor onze veiligheid te zorgen en gaf dadelijk zijn voor-
nemen te kennen om zelf mede'te gaan, tot groote verbazing van
zijne omgeving en de Maleiers, omdat het hoofd zieh anders nooit
veel gelegen liet liggen aan zijne bezoekers en alleen beter dan
naburige hoofden zorgde, dat zij niet bestolen of mishandeld werden.
Bovendien zou een verblijf van een maand in ’t bosch voor
den bejaarden man een heele onderneming wezen. Aan den ijver,
welken hij voor de zaak ten toon spreidde, scheen echter zijn eigen
lust ook een groot aandeel te hebben; het vrij eentonig leven in
de kleine Kajan-vestiging maakte trouwens een afwisseling wel
wenschelijk. II, 4A.
Het branden van sirihkalk aan den Bloeöe.