varkens, verbonden mefc een reep huid en spek van den rüg, om
aan Amei Tingei te toonen, hoe groot het geslachte varken geweest
was. Deze paal, kajoe arün, bad men verder rijk behängen met
lange houtkrullen, die de mannen den vorigen dag met groote
vaardigheid ter lengte van een meter en meer en niet breeder dan
1 c.M., van daarvoor geschikt vruchtboomenhout hadden afgesneden.
Ook dit verrichtten zij met hunne kleine „njoe” en wisten soms tot
10 znlke strooken met het einde aan elkaar verbonden te houden
bij het hout, waarvan zij het dan als lange pluim met den spaander
afsneden.
Evenzoo voorzien met tal van dergelijke pluimen. plaatste men aan
weerszijden twee evenwijdige reeksen van meer dan twee meter hooge
bamboe’s , ieder tot het heilige getal van 8 stuks. Zoo kreeg men
een soort van dubbel hekwerk van bamboe met den kajoe arün in
het midden, waaraan men nog een gjoot aantal fraaiigheden, vooral
kralen voorwerpen en pakjes met rijst en varkensvleesch ophing,
om het den geesten aanlokkelijk te doen voorkomen.
Bovenop troonde de nabootsing met rood en zwart doek van
den menjiwan, de slang met rooden kop en staart, die een der voor-
naamste „njaho” of voorteeken-gevende dieren der Bahau’s is , en
vooral door de booze geesten gevreesd wordt. Aan den voetvan dit
hekwerk lagen en stonden gongs en tempajans van waarde, evenals
indertijd bij den „lasa” aan den Mendalam. Niet voor laat in den
avond, toen allen nog eens gegeten hadden, zouden de dajoengs zieh
hierbij bezig houden; vooraf brachten Kwing en zijne beide zoons
nog een ander offer met het vallen der duisternis.
Vöör het huis richtten een paar mannen een rij bamboe’s op
van 4 x 8 stuks, die aan de bovenzijde gespleten en uit elkaar
gebogen waren. Op den natten grond er om heen werden planken
gelegd, om een vloer te vormen voor de deelnemers aan de plech-
tigheid. Met een sterk rookend vuur beschermde men hen zelfs
tegen de vele muskieten, zoodat zij weinig van de handeling afge-
leid werden. Het eerst daalden Kwing Irang en zijn zoon Bang,
beiden gekleed in netten hoofd- en lendedoek en gewapend met een
zwaard, van hunne woning neer, gevolgd door Bo Bawan als
priester en een geheele reeks mannen, die allen op den planken
vloer een plaatsje zöchten. Een paar jongelui met groote gongs
hielden zieh voor hunne verrichtingen ter zijde, waarop Bo Bawan
in het Boesangsch de geesten in de lucht, het water en de aarde
aanriep onder het luide weerklinken der bekkens en gongs. Toen
plaatsten de twee hoofdpersonen zelf in iederen bamboe een ei,
voortdurend de geesten aanroepende om hunne hulp.
Het daglicht was reeds geheel verdwenen, toen men zieh in
dezelfde volgorde weer naar boven begaf. Van deze geofferde eieren
steelt men nooit, en zij blijven op de bamboe’s , tot deze omvallen
of verweeren. Het is ook niet noodig, om versehe eieren te nemen,
soms bewaart men eieren weken lang voor ze gebruikt worden.
Eerst tegen negen uur ’s avonds klonk ons uit het huis het
eigenaardige recitatief van den priesterzang te gemoet en merkten
wij, dat het tijd werd, om ook bij de vertooning te wezen. Door
ons maandenlang verblijf beschouwden de meeste Kajan s ons niet
meer als vreemdelingen en al keek de een of ander nog wat verlegen
bij onze tegenwoordigheid, toch leverde het bijwonen der
priestervertooningen geen bezwaren meer op en wilden wij wat
weten, dan legden verschillende personen het ons gaarne uit. ln
de groote zaal van Kwing’s woning vonden wij allen vereenigd,
mannen, vrouwen en kinderen, terwijl de ruimte om de dubbele
rij bamboe’s vrij bleef voor de dajoengs, die ten getale van acht
aan de plechtigheid deelnamen. Aan weerszijden zaten er vier op
den grond, binnen hun kring ruimte openlatend voor degeen van
haar, die aan het woord was. Om de beurt namelijk stond er een
op en begon op zangerigen toon in blijkbaar aan velen bekenden
vorm de lotgevallen van den stam en andere overleveringen op te
dreunen, waarb ij de aanwezigen invielen bij eene bekende passage.
Eenige jonge mannen maakten zieh in dat opzicht vooral ver-
dienstelijk. De taal, waarin dit geschiedde, bleek oud-Boesangsch te
wezen; slechts wanneer het gold de gebeurtenissen vsfli den laatsten
tijd en het doel van deze samenkomst te verbalen, welke taak aan
Bo Bawan ten deel v ie l, dan geschiedde dit in de gewone Boesang-
spreektaal. De meesten der dajoengs dreunden hun lesje op, om
de bamboe-reeks heen loopende en een enkele maal met een „o-e”
en een zin er achter af brekende, waarbij zij aan hun hoofd grepen
XI. 15