16 DE MAH&KAM.
intrede bij de bevolking van den Mahäkam te houden. Om den ernst
van het geval voltooide ik mijn kostuum met een ja s , zorgde dat
mijn revolver en geweer het kritisch oog van onzen gastheer in
spe zouden kunnen doorstaan, trachtte den hond in een opgewekter
stemming te krijgen, om diens jagerhart wat sneller te doen kloppen,
en onder die bedrijven sloegen wij den hoek om, op körten afstand
van een lang Dajak-huis, dat er kant en netjes gebouwd uitzag,
maar in onderscheiding van alle tot nog toe geziene, naast het ver-
heven dak van het hoofd in het midden verscheidene andere aan
weerszijden bezat. Van bewoners vertoonde zieh niet veel, de duis-
ternis onder het dak belette ons wellicht het gezicht op de vele
nieuwsgierige oogen, die zonder twijfel op ons gericht waren.
Het stond op een acht meter hoogen oever, van welken de rivier
blijkbaar telkens een brok naar beneden deed störten, en een smalle
rolsteenbank strekte zieh beneden uit, op welken wij den voet aan
wal zetteden. Ik vond er slechts bekende gezichten. Akam Igau spoedde
zieh längs de trappen van boven naar beneden en drukte mij met
oprechte vreugde de hand, vertelde dadelijk, dat de gezindheid
van Belare uitstekend was, en dat het voor hem een verlichting
vormde, ons allen zoo heelhuids en zonder verlies daar te zien.
Onrustige nachten bezorgde onze reis hem echter in den laatsten tijd
niet meer, want hij zag er bijzonder goed en welgedaan uit. Het kostte
mij al mijn vaardigheid, om bij het beklimmen van den boomstam,
waar men wel flinke treden voor Pnihing-voeten, maar geen leuning
voor Europeanen gemaakt had, mijn evenwicht niet te verliezen,
maar behouden landde ik boven op den oever aan en onmiddellijk
kreeg ik toen den in'druk als in een gastvrije haven.
Aan den Kapoewas was ik in de laatste maauden gewoon geraakt
het op hoogen prijs te stellen, wanneer er bij een Kajan-woning
door hoog onkruid en struikgewas begaanbare paadjes voerden,
hier lagen voor mij een nette schoongehouden vierkante ruimte, slechts
aan de. rivierzijde begroeid met een kruipend plantje met witte
bloempjes en verder een gelijkmatige vastgestampte kleibodem. Hier
stond Belare, om ons op te wachten voor zijne woning, die met
hem en de zeer lange, fraai afgewerkte booten, die er onder waren
opgeborgen, een indruk maakte, die geen verhalen van moord en