bereid, die met hem te behandelen. Eerst vroeg hij mij, of ik niet
door den resident van Pontianak gezonden was en geen brieven aan
de Bahau-hoofden had over te brengen; met een gerust gemoed kon
ik daarop een ontkennend antwoord geven en toen hij daarover zeker-
heid verkregen had, legde hij mij heel duidelijk de verantwoording
van zijne handelwijze bloot. Blijkbaar was hem niet onbekend gebleven,
hoe ni en aan den Kapoewas de vele moorden en snelpartijen op zijn
gebied gebruikt had, om hem in een ongunstig daglicht te stellen,
ten minste hij zeide, dat zonder twijfel bij en door hem verschei-
denen hun hoofd verloren hadden, maar dat zjjn doel en stelling
het eischten, te zorgen voor de veiligheid van zieh en de zijnen en
dat hij altijd slechts hen naar de andere wereld gezonden had, die
dit door hunne handelwijze verdiend hadden. ln eene dergelijke op-
vatting van gerechtigheid durfde ik niet openlijk met hem medegaan,
maar wilde hem ook niet bestrijden met de wetenschap, dat onder
het uitschot van Maleiers, die tot hier uitgeweken waren en met
list en bedrog van de bevolking trachtten te leven, moeilijk op
andere wijze voor hem de orde was te handhaven. ln eenige algemeene
termen, die niets zegden, antwoordde ik dus en wachtte kalm a f ,
wat verder komen zou. Toen verhaalde hij, met hoeveel genoegen
hij mij aan den Mahäkam zag en dat hij dergelijke Holländers, die
goed voor hem en de zijnen wilden wezen, gaarne in zijn land had,
en dat ik een volgende maal gerust kon terugkomen met nog drie-
maal zooveel volk. Zijne roeping als beschermer speelde hem hierna
echter ook weer parten, want hij voegde er bij, dat hij er niets
tegen op zou zien, om met alle macht zieh te verweren, wanneer
de contrôleur zou willen komen, om hem en de zijnen te bestrijden ;
alsdan zouden allen in het bosch wegloopen, behalve de mannen, die
met hem moesten vechten. In zijn „noen goena toewan contrôleur
pano hini?” of „wat nut dat de contrôleur hier komt?” lag weide
kern van zijn laatste betoog en van den weerzin, om een besturend
ambtenaar in zijn land te zien. Natuurlijk mocht ik niet nalaten
eene lans voor ons binnenlandsch bestuur te breken en ik wierp
hem tegen, dat dit ook nog een andere roi te vervullen had, dan
straffen en boeten opleggen en dat dit zeker niet het doel geweest
was van onzen vorigen tocht met den contrôleur. Hij en de zijnen