kunnen rekenen, schijnen de Bahau’s zieh beter op hun gemak te
befinden.
Een der voornaamste oorzaken, waarom de Bahau’s van den
Mahäkam niet meer diensten hebben Tan hunne honden, komt mij roor,
gelegen te zijn in hunne gewoonte, om de goede mannelijke honden,
welke op de jacht dienst moeten doen, te castreeren, Tolgens hen
vooral om te voorkomen, dat zij de wijfjes te veel naloopen, om
hun een welgedaan uiterlijk te geven en hunne aandaeht geheel te
concentreeren op de jacht. Zonderling genoeg meende ook Kwing
Irang, dat hij de dieren daardoor niet in hun voorttelingsvermögen
benadeelde en haalde hij daarvoor aan het fe it, dat zij niet geheel
onverschillig voor de wijfjes werden. De Poenan’s , die bepaald in
hun levensonderhoud afhankelijk zijn van hun viervoetige jacht-
gezellen, snijden hunne honden niet. Maar een rechtgeaard Kajan
hezit naast een hevigen angst ook een souvereine minachting voor
alle Poenan’s en vindt dus ook het aankijken van diens gewoonten
beneden zijn waardigheid.
Die jacht met de honden leverde voor onze verzameling vooral
kleine viervoetige dieren op, zooals otters, eekhoorns, een paar
wezels, leguanen en dergelijke, soms wel eens wat erg stuk gebeten,
maar voor ons of voor de Kajans altijd iets om te eten.
Leguanen aten echter de Kajans evenmin als wij; voor hen was
dat lali op den leeftijd, die onze mannen hadden. Slechts hinderen
en grijsaards is het eten dezer dieren toegestaan.
Van ieder stuk wild, dat of gegeten of geprepareerd moest worden,
haastten de inlanders zieh om den buik open te snijden, de
ingewanden er uit te nemen en dan voorzichtig aan beide zijden
van de wervelkolom den psoas te verwijderen zoo, dat zij hem
losmaakten van zijn aanhechtingspunten en zorg droegen hem niet
dwars door te snijden. Yolgens hun overtuiging zouden zij nooit
zulk een dier weer vangen, wanneer zoo’n psoas dwars doorge-
sneden was.
Het meest zou hun dit gespeten hebben van een vrij grooten
zwarten aap met witte vlekken op het voorhoofd en een langen
staart, welken de Maleiers loetoeng noemen en die voor hen een
bijzonder smakelijken schotel vormde. Zelfs waren er velen onder
hen, die de ingewanden van dezen aap, fijn gesneden en in water
gekookt met den inhoud van half verteerde bladeren, op prijs stelden ;
Kwing echter en anderen met hem waardeerden dit gerecht niet.
Ook hier in ’t bosch kookten de Kajans al hunne spijzen; veelal
aten zij in water gekookte rijst, waarbij zij juist zooveel vocht
deden, dat er bij het gaar zijn alles in opgenomen was en voegden
daar eenige stukjes zout bij. Van het aanwezige vleesch sneden zij
onregelmatige stukjes of hakten het met hunne zwaarden op de
goede grootte, ten einde er een soep van te kunnen koken, welke,
met stukjes blad als lepel, bij de met de handen gekneede ballen
rijst gegeten werd. Ook deze Kajans zetten zieh in groepjes bij
elkaar om te eten en kookten gezamenlijk hun rijst in groote pan-
neri, uitgezonderd het hoofd, dat wel hetzelfde at als de anderen,
maar het zijne afzonderlijk liet klaarmaken en ook van deze afge-
scheiden opat.
Onze illusie om zoo hoog de rivier op visch te vangen ten minste
in zulk eene hoeveelheid, dat zij een goed deel van onze maaltijden
zou uitmaken, werd niet vervuld, want tot hiertoe bleken de Kajans
haar uitgevischt te hebben met hengel en werpnet, wellicht nog
meer met hun toeba, die voor den vischrijkdom van kleine rivieren
allerverderfelijkst is. Kwing Irang zelf vond dit eene onaangename
verrassing en besloot na ons vertrek het stuk rivier boven ons te
sluiten voor de vischvangst derzijnen, hetgeen inderdaad geschiedde.
Evenzeer als bij het toebereiden van viervoetige dieren, volgen- de
Kajans ook bij het schoonmaken van visch eigenaardige gebruiken.
Om ongelukken bij een volgende vischvangst te voorkomen, moeten
zij in eens het onderste gedeelte van de buik bij een visch weg-
snijden van voor de borstvin tot achter de aarsvin, en bij het
daaropvolgende uitnemen der ingewanden mag de zwemblaas niet
aangesneden worden, vooral echter niet in dwarse richting,
Hoewel de niet schitterende resultaten van de jacht onzer Kajans
de voorstelling schenen te bevestigen, dat het wild in tropische bosschen
schaarsch i s , zooals wij op onze vele tochten hadden meenen op te
merken, stonden de uitkomsten van von Beechtold’s jacht daarmede
in sterke tegenspraak, want, niettegenstaande hij zieh ook moest toe-
leggen op het prepareeren van al het verzamelde, waardoor er voor