gens wilden in dezen tijd van schaarschte niet voor langen tijd bij
ons blijven.
Dezelfde klacbt van het wegraken van aangeschoten wild boorde
ik van mijne inlandsche jagers, wier vergiftigde pijlen wel zonder
gerucht konden worden afgeschoten, maar slechts zelden het getroffen
dier snel genoeg bewegingloos maakten.
Eene bijzondere, ongunstige omstandigheid verergerde dit nog voor
de bewoners van den Boven-Mahäkam, want'de drie soorten van planten,
uit welker schors het pijlvergift wordt verkregen , dat de stammen
van Centraal-Borneo samenvatten onder den naam van ipoe,
komen aan die rivier niet voor. Willen zij ipoe gebruiken, dan
moeten zij het koopen van menschen, die het aanbrengen nit het
gebied van den Boven-Kapoewas en den Boven-Barito en dehoeda-
nigheid schijnt dan nog wel eens te wenschen over te laten. Zell
bereiden zij slechts pijlvergif uit de schors van den täsemboom
(Antiaris toxicaria), dat ook als täsem bekend is , maar niet met
dezelfde snelheid werkt als ipoe. Wel zou misschien het aanwenden
van grootere hoeveelheden op de dieren in dat opzicht een
günstigen invloed hebben, maar daartegen verzet zieh het bijgeloof
der jagers. In hun bamboe pijlkoker, telanga, dragen zij altijd verschilfende
soorten van pijlen mede, die zonder weerhaken voor kleinere
zoogdieren en vogels, en die met afzonderlijke spitsen en weerhaken
van bamboe of blik voor apen, zwijnen, herten en menschen,
welke laatste dikwijls gemerkt zijn met een kraal.
Gebruikten zij nu de laatste ook voor kleinere dieren, dan zou
het effect zeker sterker wezen, maar volgens hunne denkbeeiden
sterven kleine eekhoorns nie't door pijlen, die bestemd werden voor
wilde varkens; dit geloof voorkomt zeker, dat zieh te veel vergif
verbreidt in dieren, die gegeten worden, maar het verhindert tevens
een snelle werking van de blaaspijp als wapen.
Opmerkenswaardig kwam het mij gedurende ons verblijf hier
voor, dat de Kajans bij hun jagen zoo heel weinig scheuen te
letten op de eigenaardigheden van het gezöchte wild; bij eenjacht-
partij op den wilden buflfel was dit zoo sterk, dat wij de vervol-
ging om hunne onhandigheid moesten opgeven. In hoeverre Poenans
in dezen hooger staan, kwam ik niet in de gelegenheid om op te
merken, maar dat zij het tegenover groote dieren als den neushoorn
nog niet zeer ver gebracht hebben, blijkt wel uit het verhaal, hoe
zij zieh meester maken van dit dier. Heeft een van hen het spoor
gevonden, dan vereenigen zieh vele mannen, hoofdzakelijk met
speren gewapend, en trachten het dier te besluipen, wanneer het
slaapt of niet op tegenweer bedacht is. Door het telkens een speer-
stoot toe te brengen, verzwakken zig hun slachtoffer langzamer-
hand, maar het dunrt op deze wijze soms tot acht dagen, voor
het dier geveld is en dan kost het nog dikwijls verscheidene ver-
wondingen en menschenlevens. Iets dergelijks hoorde ik over het
dooden van een reusachtige slang door de Kajans, toen zij vroeger
op een tocht voor het verzamelen van boschproducten in het hooge
gebergte gelegerd waren. Het duurde eenige uren en de vervolging
strekte zieh uit over twee heuvelruggen van' aanzienlgke hoogte
voor zij het dier vermeesterd hadden; het moet trouwens een bij—
zonder groot exemplaar geweest zijn, volgens hun zeggen zoo dik
als een mannen-thorax.
Handiger dan op de jacht toonden zij zieh bij het helpen m de
onthuiding van verschilfende dieren, voor welke zij slechts een
enkele aanwijzing noodig hadden, om z e , op enkele kleinigheden
n a , goed uit te voeren. Alleen vogels waren hun niet toevertrouwd,
wat wel in hoofdzaak hieraan la g , dat bijna geen hunner zieh
voortdurend aan het prepareeren wenschte te wijden. In stede daar-
van ontwikkelden zij in hooge mate dezelfde eigenaardigheid als de
Mendalam Kajans van altijd bezig te zijn met snij- of vlechtwerk,
ter vervaardiging van bruikbare voorwerpen, waarvan de grondstoffen
in ’t bosch te vinden waren. Zoo maakten hunne vaardige vingeren
draagmanden, wannen en vischfuiken van rotan; zwaardgrepen
of scheden van een in de näbgheid gevonden fraaie houtsoort, en
daaraan werkten sommigen met zooveel ijver, dat ik hen moest
beduiden, dat daarvoor hun loon niet uitbetaald werd. Met dat
al heerschte er evenwel een opgewekte stemming in ons kampe-
ment, en dat moest een günstigen uitslag hebben op die van
den geheelen stam, als deze mannen zieh later weer over hunne
ladangs verspreidden.
Behalve de eigenaardige moeielijkheden in het verkrijgen der