gelegenheid aanbiedt voor de ontwikkeling van plantengroei. De
linkerwand is meer onderbroken en wat minder hoog, maar beide
zijn versierd met een rijke verscheidenheid van varens, slanke palmen
en daartusscben enkele fraai ontwikkelde loofboomen; op de geheele
reis was zulk een pittoreske plantengroei nog niet voorgekomeu.
Bij het geheimzinnige van de nauwe kloof, die met flauwe wen-
dingen zieh zoover door de rensachtige zandsteenlagen wringt,
maakt deze rijkdom van vormen met zijne grillige groepen een over-
weldigenden indruk op een gemoed, dat lang de betrekkelijke een-
tonigbeid van tropische wonden op zieh heeft voelen inwerken en
hoezeer ook de Bahau’s door deze ongewone pracht getroffen zijn,
blijkt uit hunne overtuiging, dat het gedurende de vaart tusschen
deze muren noodig i s , om voortdurend hun krijgsroep te doen weer-
klinken. De eene boot na de andere deed bij haar [intrede dien
langen golvenden galm hooren, wat het indrukwekkende van het
geheel boven de nu kalme wateren niet weinig verhoogde. Gelukkig
hield dit tooneel lang aan en vormde een schitterend slot van een
tijdvak van moeilijkheden en genietingen, welke wij beneden niet
meer zouden ondervinden.
Zoodra het water wat hooger wordt, levert deze kloof echter
een onoverkomelijk bezwaar voor de scheepvaart op , want in de
dan ontstane woelingen is roeien niet voldoende, om de dicht bij
elkaar staande wanden te vermijden; de diepte van het vaarwater
maakt het boomen onmogelijk, terwijl de gladde wanden aan hier
gebrnikte ijzeren haken al evenmin voldoende houvast aanbieden.
Zoo worden kooplieden soms maanden lang vastgehouden beneden dit
punt, waar geen wegen längs den oever het mogelijk maken, om de
moeilijkheden in de rivier des noods met boot en al om te trekken.
Niet zoo ver beneden Kiham Halo kwamen wij bij Neha Loenoek,
een rolsteenbank, die van ouds voor op- en afvarenden als rust-
plaats beneden de watervallen dient. Wij volgden die gewoonte ook
en legden aan voor den nacht; voor dat Paren Dalong naar Batoe
Sala vluchtte, stond zijne woning op deze plaats, maar beangst
geworden door vexaties van Koetei’sche grooten, nam hij de wijk
naar boven en sleepte de ’Ma Toewan met zieh, die ook hier met
hem samenwoonden.
8 Mei. ’s Nachts regende het aanhóudend, doch blijkbaar zeer
plaatselijk, want het water viel zoo, dat verscheidene onzerbooten
op het droge lagen en ik vond ook mijn drjjvend logies in een
vast veranderd. Ondanks de zwaarte der lange boot met planten,
sch oven mijne vele mannen haar toch spoedig in het water, zoodat
dit geen bezwaar opleverde voor het vertrek. Van meer gewicht was,
dat de Kajans ’s nachts de „bilang” gehoord hadden, de boom-
hagedis, welker „tjok, tjok” hun als een ernstige waarschuwing geldt
tegen het vertrekken. Zij maakten echter, allen achter elkaar loopende,
een rondegang naar de plaats, van waar het geluid geklonken had
en dit was voor hunne gemoederen, die na de hanengevechten en
de watervallen minder licht verontrust werden, voldoende, om toch
maar verder den Mahäkam af te varen. Zeer aanlokkelijk zag het
landschap er evenwel nog niet u it, want het regende nog met enkele
tusschenpoozen en zware wolken hingen vlak boven ons, de toppen
der oeverboomen bedekkende, zoodat alles droop en ons somber stemde.
Maar ondanks deze omgeving en natte klamboe’s en kleeren, bleef
de stemming goed, in de overtuiging nu verder zonder bezwaren
het land der zon te gemoet te gaan en, hoewel het weer eerst tegen
12 uur opklaarde, geraakte ons gezelschap niet al te zeer onder.
den indruk.
De rivier bleef hier voortdurend nog tusschen zandsteenrotsen
bekneld en werd niet veel breeder dan 50 tot 60 M. Van neder-
zettingen was niet veel te merken en het läge, maar zware bosch,
wees er ook op, dat hier sedert lang geen menschen meer gekapt hadden.
Om 12 uur bereikten wij Long Boenoet, waar de Boenoet aan
den rechter oever in den Mahäkam stroomt en beneden de watervallen
een der naaste verbindingswegen vormt met het Barito-gebied.
Men roeit haar in een dag op, en komt daarna in een halven dag
over land tot aan een zijrivier van den Moeroeng.
Op dit punt treedt de Mahäkam uit het bergland en Verkrijgt
hier weder eene aanzienlijke breedte, die hij op een enkele vernau-
wing na , tot aan de kust toe behoudt. Even beneden Long Boenoet
ligt of liever lag op den rechter oever Lirong Tika, de plaats, tot
waar de assistent-resident S. W. Tromp in 1885 den Mahäkam
opvoer. Toen stonden daar vele lange woningen bij elkaar, maar