eerst buiten hun maaltijd. Ondertusschen begonnen de andere
Kajan’s met ernst de laatste booten te water te laten en vervolgens
hun rijst, hunne draagmanden met kleeding, gereedschappen, lig-
matjes van samit en hunne wapens in de booten te brengen.
Anderen sleepten alle kisten en pakken met de verzamelingen op
botanisch en zoologisch gebied naar beneden uit de leegstaande
woningen, die als werkplaatsen hadden gediend, zoodat mijn hut
even voor het laden onzer goederen geheel vol stond.
De massa’s rijst ziende, die de .Kajan’s in hunne booten droegen,
sloeg mij de vrees om het hart, hoe al onze eigen goederen ver-
voerd zouden moeten worden. Evenals de Kajan’s van Tandjong
Karang, beschouwden ook dezen het reizen naar beneden uit het
oogpunt van hun eigen belang zoowel als van het mijne en de
mogelijkheid, om, behalve de door mij te geven belooning, ook nog
voordeel ¡te behalen met zelf handel te drijven, vormde voor velen
een sterken prikkel om mede te gaan. V eel zaken, die aan den
Beneden-Mahäkam waarde hebben, bezaten zij echter niet, want
de hongersnood had hen belet, om booten te maken en getah
pSrtja te gaan zoeken. Yandaar dat de meesten alleen pakken rijst
medenamen, om te verkoopen. Wel stelden zij zieh niet voor, veel
er voor te krijgen, maar met het geld, dat velen hunner bij mij
verdiend hadden, kon hun gang naar Tepoe toch van belang zijn.
Yroeger vormde de uitvoer van rijst een hoofdbron van inkomsten
voor de bovenlandsche stammen, maar sedert de stoombooten de
in Koetei ingevoerde rijst hoog den Mahäkam opvoeren, werd de
prijs van dit product zeer naar beneden gedreven. Hun behoeften,
zout en tabak, daalden daarentegen weinig in prijs, want zoolang
de Koeteineezen en Boegineezen van den Beneden-Mahäkam het
monopolie bezaten, zorgden zij wel, dat de voordeelen van de
betere communicatie in hun zak terecht kwamen. Nu in latere
jaren de Bakoempai van den Barito als mededingers aan den Midden-
en Boven-Mahäkam optreden, zijn de prijzen wat gedaald.
De rijkeren onder mijn geleide, die tot honderd rijksdaalders
naar beneden medenamen, wenschten, evenals de Mendalam-Kajan’s,
oude kralen te koopen. Gongs en tempajans van beneden mede
te brengen, daaraan dacht niemand; zoodra zij er kans toezagen,
vormde het verkrijgen van halskettingen van heel of half oude
kralen hun hoogsten wensch.
Zij, die daarvoor te weinig bezaten, voedden de hoop, om onder
weg nog door het geluk begunstigd te worden bij het wedden bij
het houden van hanegevechten. Behalve door de hoop op winst,
maakte dit om een andere reden een groot belang voor de Kajan’s
uit, aan dezen tocht verbonden. Aan zijn stand rekende Kwing
Irang zieh namelijk verplicht, om zoo mogelijk eens in het jaar
naar beneden te gaan en daar vooral Bang Jok te bestrijden met
zijne hanen, een vreedzame strijd, die beiden echter met de meeste
belangstelling bezielde. Gelijk bij alles, zoo speien de geesten bij
den günstigen uitslag dezer gevechten een groote rol en daar hunne
günstige gezindheid afhankelijk is van het juist in acht nemen van
alle voorschriften van de gewoonte, was misschien Kwing’s onge-
neigdheid om, overeenkomstig mijn verzoek, over sommige eischen
der adat heen te stappen, mede hieraan toe te schrijven. Niet minder
dan veertig hanen zouden medegaan en dit belette het hoofd, om
een gedeelte mijner goederen in zijn eigen groote boot op te nemen.
Bij het laden viel evenwel de ruimte in mijn boot van Long Kup
afkomstig, zeer-mede en langzamerhand vond het eene pak na
het andere daarin zijne plaats.
Het gerucht van ons vertrek verbreidde zieh de laatste dagen
blijkbaar snel, want er waren zoovele huisgezinnen afgekomen, om
van hunne mannelijke bloedverwanten afscheid te nemen, dat er
bijna drie honderd menschen in de huizen van Kwing’s vestiging
vereenigd toezagen, hoe alle goederen in de booten geladen werden.
Yöör mij evenwel te kunnen wijden aan mijne eigen bezigheden,
diende er eerst een afscheidsbezoek gebracht te worden aan de
familie van het hoofd, welke ik vereenigd vond in zijn afzonderlijk
vertrek en blijkbaar zeer onder den indruk van dfe onderneming.
Het ergst scheen op dat oogenblik de angst te wezen der vrouwen,
om zoolang alleen te blijven en op verzoek van Kwing legde ik
nog eens aan haar uit, wat wij bij Belare verhandeld hadden en
hoezeer onze maatregelen daar moesten strekken, om de stammen
van Serawak tevreden te stellen, zoodat de kans op een overval
van daar zeer gering was geworden. Het kwam mij niet noodig