en het schrijven mede aan een zekeren Semang; deze echter werd
Maleier, waardoor deze kundigheden yoor de Bahau’s verloren gingen.
Een bezwaar tegen een dergelijke soerat bestond er bij mij niet,
maar met alle nadere besprekingen zouden wij wachten tot den
terugkeer van Belare. Deze liet zieh nog altijd wachten en daarom
bracht ik den dag maar zoo goed mogelijk door; ’s middags bekeek
ik met Kwing Irang het geheele hnis, dat uit een veertig woningen
bestond, in ieder van welke een huisgezin. Het geheel maakte
denzelfden flinken indruk als de woning van BSlare zelf reeds
vroeger deed; alleen vond ik vele vertrekken nog slechts ten
deele afgewerkt, omdat de laatste honger-periode eene onderbre-
king in den bouw ten gevolge had gehad. Evenals alle huizen der
Bahau’s , bezat ook dit geen bordes er voor, Waar anders een groot
deel der werkzaamheden plaats heeft, als het drogen van graan en
dergelijke. Wel verdeelde ook hier een lange wand in het midden
over de geheele lengte de ruimte onder het dak in tweeen en vormde de
voorste afdeeling een langen g an g , waar men zieh een groot gedeelte
van den dag hewoog; de rijstblokken stonden echter niet hier, doch
onder het huis op kleine verheven houten vloertjes. Eene bijzonder-
heid, die veroorzaakt werd door de aanwezigheid van verschillende
hoofden in den Pnihing-stam, vertoonde het huis door het aantal
verhoogingen in het dak en de daarmede overeenkomende verbreedingen
in de galerij, maar overigens merkten wij geene essentieele
verschillen op. In eene alleen staande woning huisde Kaharon, als
niet bepaald tot den stam behoorende, met zijne vrouw en eenige
lijfeigenen. Hier zag het geheel er vrij wat soberder uit, toen
wij met levensgevaar längs een smallen, ingekorven boomstam de
hooge huizinge hadden beklommen; het materiaal was blijkbaar ge-
nomen van vroegere woningen, wegens gebrek aan werkkrachten
van den bezitter. De stemming van Kaharon en zijne vrouw
Lahei, evenals hij af komstig van Serawak in de nabijheid van Fort
Kapit aan den Batang Redjang, werd op dat oogenblik geheel
beheerscht door den dood van een familielid, van welker stervens-
sponde de vrouw terugkeerde, toen wij in een kring op den grond
zaten en mijne Kajan’s zieh te goed deden aan een sirihpruimpje.
Zij plaatste zieh bij ons, maar had moeite, om niet in tränen uit
te barsten, toen zij het geval vertelde onder het afdoen van haar
oorringen, halssieraden en buikgordel van kralen, die het in den
rouwtijd verboden was te dragen.
In den loop der volgende dagen zagen wij den gang der lijk-
bezorging en de begrafenis; iedere nieuwe handeling, als het afleg-
gen, het binnenbrengen van de lijkkist en het kisten, werd inge-
leid met een hevig stampen met rijststampers op den planken vloer,
iets wat wij vroeger reeds bijwoonden in Penanei bij het afleggen
van den rouw. Het zijn de vrouwen, die dit stampen verrichten.
Den Q^en wilde Kwing Irang voor zichzelf gebruiken, ten einde
aan de monding van den Tjehan de verschillende zaken te krijgen,
met welke hij te Dong Kup niet geslaagd was. Deze gelegen-
heid zou de mantri benutten, om daar in de nabijheid nog eens te
zoeken naar de planten, die alleen daar op de kalkbergen schenen
voor te komen, en ik droeg Kwing op , hem daarvoor een paar
mannen mede te geven. Zonder gezelschap en zonder aanraking
met de Pnihings, die te druk met de uitrusting van den doode
bezig waren, verliep de dag voor mij vrij vervelend, maar lezende
en slapende kwam het toch op vrij bevredigende wijze tot den
achtermiddag, toen de Kajan’s terugkeerden, nog al voldaan over
den koop van een paar biggetjes, terwijl de mantri van de ge-
wenschte plantensoort slechts een exemplaar, maar vele andere
planten, ook voor het herbarium, verkregen had. Yoor het mede-
brengen van nog meer had de tijd ontbroken en daärom toog hij
er den volgenden morgen weer op uit. Daarop versehenen ook verscheiden
booten, zoowel van de rijstvelden als terug van de jacht
aan den Boven-Mahäkam, zoodat Belare's komst blijkbaar ook
door anderen spoedig verwacht werd. Dien dag echter daagde
hij nog niet op. Het verblijf bij de Pnihings rekte zieh dus veel
langer dan oorspronkelijk het plan geweest was, eene, vooral
voor het botanisch materiaal, minder gewenschte omstandigheid,
omdat er geen goede, tegen varkens, kippen en honden beschermde,
schaduwrijke piek bestond voor de levende planten en het aantal
te drogen exemplaren zoo toenam, dat het medegenomen papier
niet voldoende bleek; de terugkeer van Djaheri met het verzamelde
werd dus van het grootste belang.