6°. toeba keteö.
7°. , owä.
8°. | gelow.
9°. , beeng.
10°. „ tadoew.
11°. „ kroepü.
Van deze plant men N°. 1, 2 , 3 en 10 aan en gebruikt van
N°. 1 en 3 , dat kruidachtige planten zijn, de wortelknollen. N°. 4
en 5 zijn lianen uit bet bosch, waarvan men ook bet binnenste
klopt voor het verkrijgen van bet vergif. De overige zijn groote
boomen, welker bast geklopt en daarna in bet water uitgespoeld wordt.
Voor hnn genotmiddel, bet kauwen van sirih, schijnen de sirib-
bladen ingevoerd te wezen, maar gambir (abi) maken zij zelven
door de bladen van een sterk looizuurgebalte, afkomstig van Picus
Ribes Reinw. met water uit te koken en daarna in te dampen.
Een groote bron van inkomsten leveren die woudboomen o p , die
getah pertja leveren. Drie soorten komen er voor, van welke bet
product goed is voor den bandel: ketipe doerian, ketipe sawang
en ketipe bringin.
Nog komen voor , eveneens in groote boomen, ketipe (getah pertja)
owe kele en ketipe njato seüt, die slecbter van hoedanigheid zijn
en vooral voor vervalscbing dienen. Ook twee lianen leveren een getah
pertja-achtige stof, ketipe koe hoeloi en ketipö ketipai, die echter
slecbts voor eigen gebruik worden aangewend bij bet bevestigen
van de zwaarden in de grepen.
Caoutchouc-lianen slingeren zieh evenzoo door de bosseben in ver-
schillende soorten, die deels bijzonder smakelijke vruchten dragen
in den vorm van groote oranje peren. Men noemt caoutchouc, oedjok
en de vruchten oedjok soepit en oedjok doejang.
De rotansoort, die het drakenbloed levert, komt, evenmin als
de ipoeh-boomen, voor aan den Mabäkam, wel echter aan den
Kapoewas en den Barito.
VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK
Yerblijf bij Bang Jok.
Den 13den brachten vier der voornaamste Kajan’s ons zessen naar
beneden in een onzer booten, terwijl de boot met planten met ben
allen af komen zou. Bij Ding Ngow bevond ik , gelijk boven reeds
aangestipt werd, dat twee mannen gedood en drie vrouwen verwond
waren door den waanzinnigen Pnibing. Twee der vrouwen vertoon-
den goed granuleerende wonden aan de handen, met welke zij de
zwaardslagen opvingen, terwijl de echtgenoote een bevigen houw
over den bovenarm gekregen bad, die haar den bumerus gekliefd,
maar bloedvaten en zenuwen gespaard bad. Merkwaardig rein zagen
deze wonden er uit, in deze oogenschijnlijk zeer vuile omgeving
met zwarte wanden en stoffig in booge mate, niettegenstaande de
wonden slecbts met een kippeveer en water schoon gehouden worden.
De benedenarm der zwaar gewonde vrouw zag er slechts wat
gezwollen uit, maar veel bewegen kon zij hem toeb niet. Doortrek-
kende, kon ik er ook niet veel aan doen, dan nog wat aanwijzingen
voor bet reinigen en wat jodoform geven; zelfs een verband
leggen ging niet, nu ik niet kon blijven.
In den awa’ van Ding Ngow ontmoetten wij weer oude kennissen :
Temenggoeng Itjot van den Merase met vele Maleiers en Siang-
Moeroeng’s , die zieh allen op weg bevonden naar Kwing Irang, om
met hem, als een der voornaamste hoofden van den Mahakam, te
spreken over de vroeger reeds vermelde aangelegenheid van den
’s nachts aan den Boesang aangevallen Maleier. Het gezelscbap dat
ik bij de samenkomst met Belare bad ontmoet, trok nu met Itjot
mede en buitendien nog een zestal vrouwen, waaronder die van