PHOTGRAPHIE TE MÖI.AK. 357
morgen vroeg reeds zouden wij aan boord gaan, om in twee dagen
Samarinda te kunnen bereiken. Geheei in onderscheiding van zijne
stamgenooten, die voor het meerendeel weinig toonden, dat het
afscheid hun onaangenaam was, nam Kwing Irang zelf hartelijk
afscheid, droeg mij op, goed voor hunne belangen te Batavia op
te komen en vooral niet te lang te .wachten met terugkeeren. Zij
waren van plan nog dienzelfden middag naar Tepoe terug de rivier
weer op te varen.
De Sri Mahäkam werd te klein voor ons allen, toen de Sultan,
zijne vrouwen en de geheele keukeninrichting aan boord kwamen en
daarom lag er een steamlaunch gereed, om mijn reisgezellen en de
goederen naar beneden te voeren. Zelf namen wij de twee booten
der expeditie op sleeptouw; die waarin de levende planten over-
gevoerd waren, verkocht ik aan den Sultan voor flOO, waarmede
Z. H. zeer in zijn schik was, omdat in de laatste jaren hoogst zelden
zulke groote booten naar beneden werden gebracht.
Met denzelfden ijver als te Melak gingen de vrouwen voort, om
uit Europeesche conserven allerlei goeds voor ons te bereiden en
daarbij hielp de stoombootvaart door hare snelheid mijn wensch
vervullen, om zoo spoedig mogelijk weer te Batavia terug te wezen.
Nog een nacht moesten wij doorbrengen te Moeara Kaman, waar
ook een groote raldt lag ten dienste van den vorst en wij bereikten
den Volgenden dag tegen 1 uur na den middag Tengaron, den zetel
van Z. H. van wien wij hier voorloopig afscheid namen. Om ons
het wachten op het lossen van den vorstelijken nasleep te besparen,
lag de steamlaunch gereed, die ons verder de rivier af naar Samarinda
zou brengen met de belofte, dat de Sri Mahäkam een dag later
volgen zou met de expeditionaire goederen.
Terwijl mijne reisgenooten in het hötel het zieh zoo gemakkelijk
mogelijk maakten en trachtten op den Chineeschen pasar hunne
kleeding weer in toonbaren staat te brengen, genoot ik in de gast-
vrije woning van den assistent-resident de eerste rüstige dagen,
want het zou tot 5 Juni duren, voor er een boot kwam naar
Bandjarmasin en verder.
Op verzoek van den Sultan begaven wij ons een paar dagen later
weer naar Tengaron, om van hem en zijn hof eenige opnamen te