HET ZAAIFEEST. 37
den Mendalam in huis danste, dan zou het maken van photographieen
ondoenlijk geweest /.ijn, wänt lien doen stilstaan was onmogelijk
en dus moest de zon bij de moment-opname helpen.
Later zette men den dans in de awa’ voort, waarbeen wij ons nu
ook onder de verzamelde menigte toeschouwers begaven; daar bewogen
de gemaskerden zieh in een rij achter elkaar door de lang-
werpige ruimte evenzoo op de maat van de gong, terwijl zieh in
het midden naar ui ijn eersten indruk drie kokette jonge mannen
niet gemaskerd en met lendedoek en hoofddoek gewapend, daar-
tusschen bewogen. Het duurde een tijdlang voor ik hen als jonge
meisjes herkende, die hunne rokjes op de wijze van lendedoeken
opgebonden hadden, een zwaard daarover aangedaan en een hoofddoek
van witte boomschors opgezet. Kort daarop deden nog andere
gedaanten haar intrede en wel verscheidene „hoedö adjät,” zooals
ik ze vroeger ook onder de Mendalam Kajans zag. Dit waren de
twee vrouwen van het hoofd en enkele anderen j met de drie meisjes
begaven zij zieh ook naar beneden en gaven daar weer een gelegen-
heid voor het doen van opnamen.
Na haar vertoonden andere jonge mannen een persiflage op het
leven der Poenans, de zwervende stammen uit het bosch. Zij over-
dreven den voorziehtigen, sluipenden gang dezer jagers op hunne
krijgstochten, terwijl hunne lichamen met roet en kalk waren uit-
gemonsterd onder een strijdkostuum van een klapperdop met veeren
als strijdmuts, een oude mat als krijgs mantel en oude zwartebam-
boes voor pijlkoker en blaaspijp. Hun voorstelling was niet onver-
dienstelijk en in ieder geval gaf het te z ien , dat het sluipende in
de beweging van den Poenan en hun dikwijls siechte uitrusting,
den Kajans het meest opvielen.
Onderwijl namen, na zieh goed vermoeid te hebben, alle met
maskers en pisangbladeren vermomden voor ons plaats op den vloer
van de awa’, als even zoovele groene bladerhoopen met een groot
masker er op. Yan deze gelegenheid maakte Kwing Irang gebruik,
om aan hen en door hen aan den stam bij monde van een der
mantri’s bekend te maken, dat wij aangekomen waren, om hen te
bezoeken, dat wij niets kwaads tegen hen in het schild voerden en
dat hij van allen verwachtte, dat zij ons zouden helpen en niets