beneden te boegseeren. Begaan met hun tegenspoed, vroeg Kwing
mij, geduld te oefenen tot den middag, om eerst de rijst te drogen
en na verkregen toestemming vereenigden zieh velen, om de rijst
op slaapmatjes uit te spreiden in de fei schijnende zon. Anderen
begaven zieh nog wat hooger de rivier op, om op geschikte punten
wat van de kleine vischjes te vermeesteren, deels met den hengel,
deels met een schepnet. Dit verschafte ons een paar maaltijden
met geroosterde kleine vischjes, een lekkernij als ons in lang niet
was te beurt gevallen. Hoewel niet meer in staat om Long Dehb
te bereiken, begaven wij ons tegen twee uur des middags toch
nog in de booten en voeren de rivier af tot de monding van het
riviertje, den Njiän. Op dit gedeelte van den loop wordt de Mahakam
tot 100 M. breed, maar tallooze rotspunten onder en even boven
water, vereisehen bij de vaart de grootste omzichtigheid.
Even na onze aankomst voegden zieh twee booten bij ons met
Temenggoeng Itjot, die mij uitgeleide wilde doen ook namens de
’Ma Soelings aan den Merase, die zelf, evenals de Longglats, door
hun „lali parei” verhinderd werden. Wij hadden sneller gereisd
dan hij verwachtte en hij zou ons dan ook zonder het ongeval van
dien morgen, nietvoor Long Dehö hebben ingejiaald. Hijzelf ofliever
eenige Bakoempai’s waren echter siecht weggekomen met het afvaren
van de watervallen, want zij hadden uit onwetendheid of gemak-
zucht hun prauw niet voldoende ontladen en ondanks het zeer läge
water, was zij in den k. Nub tegen een rotspunt aangekomen en
omgeslagen. Ook hier redden de menschen zieh zwemmende en hun
vaartuig verloren zij niet als de onzen, maar daarentegen hun geheele
lading van eenige pikols gStah pertja benevens hunne geweren; eene
waarde van ongeveer f 700, wellicht hun geheele bezitting.
Den 24sten togen wij reeds vroeg op weg, om Bang Jok te bereiken,
maar even vöör de monding van den Bo dreigde een links
roepende „tsit” onze plannen in de war te brengen, Vooral omdat
het bij dat hoofd verwachte hanengevecht (petoedoek) de Kajans
geheel vervulde, hechtten zij bijzonder aan deze voorteekens en zeer
bepaald gaven zij hun plan te kennen, dien dag op de plaats te
blijven liggen, waar wij dit onheilspellend geluid gehoord hadden.
Dit strookte evenwel in het geheel niet met onze plannen en met