wekkende tooneelen ophing. Geen dezer zwaarden was door de
Pnihings gesmeed, daar dezen die kunst niet verstaan, maar zij
waren afkomstig van de Longglats, die wat lager aan de rivier
wonen; de gevesten verdienden ook alle opmerkzaamheid, want
hunne grillige vormen wezen alle op hunnen oorsprong uit het
land der Könja.
Ook van zijn liefhebberij voor de jacht getuigde de woning van
het hoofd, in de eerste plaats door het drietal honden, dat zieh
opgeschoten had in en bij den kleinen vuurhaard tegen den midden-
wand. Twee er van lagen lo s, een er van aan een ketting, maar
alle drie legden een günstige getuigenis af van de aan hen bestede
zorgen, in de eerste plaats door de welgedaanheid hunner vormen
en hun gladde hnid. Met voldoening wees de meester mij op het
voortreffelijk uiterlijk zijner jachtgezellen, wier verschillende bij-
zondere hoedanigheden op herten- en zwijnenjacht hij met genoegen
opsomde.
Ik meende hier niet op de beste plaats te wezen, om goede
zwaarden te koopen en reageerde niet op de lichte aanduiding, om
er op een te bieden; maar later in het land, waar de hevolking
ze zelf maakt, bood zieh nooit zulk eene goede gelegenheid aan.
Evenals in Penanei gelukte het mij spoedig, op goeden voet te
komen met de aanwezige inwoners van het hnis en ook hier baande
ik mij den weg tot hunne goede gezindheid door allerlei kleine ge-
schenken. De gebloemde zijde, die Akam Igau mij had doen bewaren
als geschenk voor de hoofden hier, viel bijzonder in den smaak
van Belare. Een veel kostbaarder sarong van een bekende stof legde
hij op zij voor eenige meters van deze onbekende, glinsterende zijde,
van welke een soort van lange sjerp gemaakt werd, die hij bij
mijn komst later telkens om zijn schouders droeg en naar het
uiterlijk te oordeelen, anders zorgvuldig opgeborgen hield. Yoor
zijne vrouw en voor die van zijn broer Kaharon, leverde mijn voor-
raad een paar mooie middenstukken voor rokjes op; de overigen
moesten zieh tevreden stellen met tabak, zout en vingerringetjes,
die echter blijkbaar zeer in den smaak vielen. Vooral in het uitdeelen
van zout moest ik mij spoedig beperken.
Naar mijne Eajans spoedig hadden uitgevorscht, bezaten de
Pnihings aan den Boven TjShan nog wat rijst, die zij konden ver-
koopen en zoo togen zij uit, om ten minste voor ons wat op te
doen en zelf oebi te krijgen. ’s Avonds van den eersten dag kwamen
eenigen hunner terug met de boodschap, dat zij een langen weg
den Tjehan op eerst de Pnihing-vestiging vonden en dat men daar
katoen en zout genoeg bezat van uit den Moeroeng, maar dat de
vrouwen zoo verlekkerd waren op de ringetjes met gekleurde
glaasjes, dat zij daarvan nog wat meer wilden nemen. Zij vertrokken
toen onmiddellijk weder en brachten inderdaad den volgenden dag
voor ons Europeanen eene belangrijke hoeveelheid rijst mede in ruil
voor wat ringetjes, die mij aan inkoopprijs geen twee gülden gekost
hadden. Bovendien bezaten zij zelf voor eenige dagen voldoende
sago en oebi.
Hoewel schoorvoetend, moesten wij drie dagen na onze aankomst
zonder nadere kennismaking den stam der Pnihings verlaten, met
de hoop echter bij Kwing Irang een geschikter verblijf te vinden,
hoewel de geruchten daaromtrent nu juist niet günstig luidden.
Even voor het vertrek bracht men mij een tegengeschenk van
Belare en zijn vrouw, een eigen geweven mannenjasje, blauw en
wit gestreept, omzoomd met rood doek en door de afwerking een
keurig model van de handigheid der Pnihing-vrouwen. Men zeide
mij toen, dat grondstof en kleuren alle zelf verbouwd werden of
uit het bosch kwamen, maar later bleek, dat dit slechts ten deele
waar was. Een belofte deed Belare ons en wellicht door alhetgeen
hij en de zijnen van mij genoten hadden werd dit een verzoek, dat
inhield, de volgende maal längeren tijd bij hem te blijven, dan zou
hij zorgen, dat wij naar hartelust verzamelen konden en ons gaarne
met de zijnen naar de Mahäkam-bronnen vergezellen, om het land
in kaart te brengen.
Naast dezen kregen wij nog een anderen troost en wel uit den
Kapoewas in de aankomst van de goederen, die te Pontianak waren
nabesteld. Vooral de chemicalien voor photographie en voor het
verzamelen op zoologisch gebied, werden daardoor aangevuld en
daarbij vergezelde een pak couranten en enkele brieven de zending,
zoodat wij de brengers, achtergebleven ’Ma Soelings, voor hunne
goede zorgen met vreugde goed beloonden.