door niemand mocht betreden worden. Daar men dus opnieuw
moest beginnen, vergezelde ons het viertal met hunne zes jonge
lui naar boven.
Voor zij dien dag vertrokken, wilden een paar kleine jongens
bepaald mede, om later ook de eigenlijke reis naar TSpoe mede
te maken ; noch de vader noch de moeder durfden de bengels goed
aan te pakken, die zieh op den bodem der prauwen legden en aan
de banken vasthielden. Zoo moest ik zelf naar beneden, om ze uit
de booten te dragen, waarbij een van hen, een verwend jongste
zoontje van Bo Bawan, hevig opspeelde. Om den kleinen wildeman
te temmen, nam ik hem mede in mijn hut en liet hem daar tot
bedaren komen, wat eene groote zelfbeheersching aan de moeder
kostte, die telkens haar lieveling wilde komen halen. Ik hield het
tweetal echter in bedwang, doch met weinig blijvende voldoening,
want reeds een uur later kwamen Bo Bawan en de zijnen terug,
daar het ongunstige voorteeken van een links opvliegen den vogel,
hen weer naar huis gedreven had.
Zoo verloren wij dan nu weder vier dagen voor de ongunstige
maan, maar het noodlot, dat zieh tegen onze afreis verzette, bracht
mij ’s avonds een troost in het bericht, dat de stier, welke vroeger
gewond en toen door ons achtervolgd werd, door een paar Kajan’s
vrij dicht bij gedood was. Ook nu kwam men ons halen, om van
het dier te nemen, wat wij konden gebruiken en daar ik zelf nog
wat onder den indruk verkeerde van den tocht naar de Pnihing’s,
verzocht ik Demmeni met von Bebchtold en Lahidin, om den buit
te gaan bezichtigen.
Den 24sten keerden zij tegen den middag terug met het bericht ,
dat de huid door de vele speersteken onbruikbaar geworden was,
maar Demmeni had een photografie gemaakt en een achterpoot
voor onze ménage medegenomen, terwijl von Bebchtold zieh den
kop toeeigende, om er het skelet van te maken. Zoo brachten wij
in onze verzameling toeh genoeg mede voor het vaststellen van de
soort van dit wilde rund, dat zeer veel overeenkomst vertoont met
het tamme vee van Lombok. Daar de Bahau’s het dier niet eten
en niet jagen, zijn zij weinig op de hoogte van zijne gewoonten;
sommigen zeggen, dat er een groote donkerbruine soort is en een
PI. LXXXIX.